Ik liep het metroperron op en dacht even dat er iets aan de hand was omdat het beeld op het perronbord anders was. Mijn brein las ‘polder’ en maakte daar Alexanderpolder van, en alhoewel dat helemaal geen halte is, construeerde ik de gedachte dat de metro niet verder zou gaan dan ‘Station Alexander’. Toen ik dichterbij kwam, konden al die ‘jumping-into-conclusions’ de prullenbak in. Hoek van .. – 2 minuten, Steendijkpolder – 12 minuten, Hoek van .. – 22 minuten, las ik. Natuurlijk. Het nieuwe stuk metrolijn was gisteren geopend en ik kon nu zonder overstap zo naar Hoek van Holland Haven en als ik dan nog een kwartiertje wandelde stond ik aan zee, al paste die halte dus nog niet lekker op het digitale bord.
Ik keek naar de sportschool. Het was ooit gebouwd door het naastgelegen autobedrijf, dat wilde daar een showroom, en al protesteerden de bewoners van de flat erachter die hun uitzicht kwijtraakten, het bouwsel kwam er. Er hebben nooit auto’s gestaan. Er zat een poos een keukenshowroom in en nu staat de ruimte vol fitnesstoestellen.
Ik dacht aan wat ik een paar minuten geleden filosoof en psychiater Damiaan Denys in de podcast Future Shock hoorde zeggen over fitness-scholen. Hij had het over het hedendaagse verlangen naar normaliteit. Hij zei: er is een groot verlangen te voldoen aan de normen van de samenleving, ook als die normen volkomen abnormaal zijn. Hij gaf een voorbeeld. ‘Iedereen in Nederland eet teveel. En om dat te compenseren gaan we allemaal sporten. Dat is absoluut abnormaal gedrag. Redelijk zou zijn dat we allemaal dertig procent minder eten. Dat zou veel gunstiger zijn voor het klimaat, voor het geld, voor ons eigen lijf. Dan hoeven we ook niet zoveel te sporten. Maar we doen het gewoon niet, omdat de samenleving ons elke dag uitnodigt om te eten. Daar zit een consumptiemodel achter.’ Hij wilde maar zeggen: omdat een samenleving iets heeft gecreëerd, een norm, wil dat niet zeggen dat dat normaal is.
Ik keek door de glazen pui van de sportschool om te kijken of ik Z zag. Zij komt daar niet om eten weg te fietsen, zij is daar bijna iedere dag om haar gewrichten soepel te houden. Zomers is het vanwege het overdadige licht buiten lastig om naar binnen te kijken. Z had mij een keer gezien op het perron, zei ze, en gezwaaid, maar ik had niet teruggezwaaid. Nu het herfst is wordt het weer makkelijker om naar binnen te kijken en ik herkende haar al aan haar benen waarmee ze trappers ronddraaide. Ze zag mij ook, lachte, zwaaide. Ik deed hetzelfde.