De overledene ligt in een rieten mand. Kinderen en kleinkinderen hebben haar de kerk binnen gedragen. Bijna iedere plek in de kerk is bezet. In de tweede zin van het eerste gebed dat R uitspreekt, gaat een van de grote deuren open en komt een jongeman in driedelig zwart pak binnen. Er zit iets in een van zijn broekzakken. Bij iedere tweede stap die hij zet, rinkelt er van alles. Er is maar één route die hij kan volgen, die gaat langs de wand naar achteren en dan achter langs de banken van het eerste vak dat helemaal vol zit, en dan achter langs de banken van het tweede vak, dat ook helemaal vol is, en dan verder langs de stiltehoek achter het derde vak tot hij eindelijk bij het laatste vak zal aankomen, rinkelend en wel, daar is nog plaats. Al ergens achter het eerste vak stopt het gerinkel. Kennelijk heeft iemand de jongen op een stoel getrokken.
Als de oudste dochter aan het woord is en haar herinneringen met ons deelt, gaat er een telefoon af, de standaard iPhone deun. Het duurt lang, de telefoon zit duidelijk niet in een broekzak of een binnenzak. Ik vermoed een eigenaar die niet eens weet dat het haar of zijn telefoon is, er zal een tas zijn, een tas waarnaar gezocht moet worden, eerst naast het ene been, dan naast het andere been, als de tas gevonden is moet die op schoot worden genomen en geopend en dan moet er opnieuw gezocht worden. Het lukt me de telefoon min of meer te negeren, maar er is ook de gedempte irritatie die als een olievlek door de banken gaat, de draaiende hoofden op zoek naar de bron. Dan is de telefoon eindelijk gevonden. De eigenaar heeft ‘m uit de tas gehaald, de standaarddeun klinkt nu veel harder. Misschien wordt het toestel nu naar slechte ogen gebracht, friemelen stijve vingers links en rechts en boven en onder over het apparaat, op zoek naar een knop die aan alles een einde kan maken. Later als de andere dochter een gedicht voordraagt, begint diezelfde deun nog een keer en herhaalt alles zich. Ik denk aan een hamer, met een hamer is bijna alles stil te krijgen.
R leidt de volle kerk door het afscheid. Als het tijd is voor de uitgeleide staan we op zijn teken allemaal op. De familie draagt de overledene in de mand door de kerk langs het stiltecentrum naar de andere grote deuren. Als je goed luistert hoor je af en toe het geluid van krakend riet. R loopt mee naar buiten. Minutenlang verroert niemand zich, niemand spreekt, zelfs gefluisterd wordt er niet en ook de telefoon blijft stil. Onze ogen zijn gericht op de grote deuren waardoorheen zij gingen voor wie we hier zijn. We wachten op een teken om onze bevriezing te ontdooien.
Als we door het dorp over de straat naar de begraafplaats lopen, probeert een mevrouw in een SUV met flinke snelheid de stoet in te halen. Ze stuit op tegenliggers die hun auto’s stil hebben gezet en wachten. In de stoet klinkt ongeloof, hoofden schudden afkeurend. De SUV-mevrouw laat zich niet temmen, rijdt achteruit, vindt een plek om dwars over het fietspad het ernaast gelegen plantsoen in te rijden en crosst met grote snelheid over het gras, slipt zelf even, langs de bomen langs de stoet, langs de tegenliggers.
Na de begrafenis lopen we in kleine plukjes terug naar de kerk, we zien kindjes vol verwachting op weg naar de Goedheiligman, want die tijd van het jaar is het, hun pietenjasjes en mutsen net zo kleurig als de kleren van de vrouw die nu in de rieten mand op de begraafplaats achterblijft. Gele, rode, paarse, groene veren wuiven boven de kinderhoofden, een enkeling zingt alvast, over de stoomboot, over zijn schoentje en zijn laarsje.