Hoofdpersoon in het verhaal De rustelozen in de gelijknamige roman van de Poolse Nobelprijswinnaar Olga Tokarczuk is de jonge Moskoviete Anouschka. Ze woont in een kleine flat met haar gehandicapte zoontje en haar zwijgende man die na twee jaar weg te zijn geweest – misschien als militair, duidelijk wordt het niet – weer terug is. De ene dag in de week dat haar schoonmoeder komt om voor de zoon te zorgen, is de enige vrije dag voor Anouschka. Dan gaat ze naar buiten om allerhande zaken te regelen: rekeningen betalen, boodschappen doen, doktersrecepten voor haar zoon halen, het kerkhof bezoeken om ten slotte aan de andere kant van de stad in het donker van een kerk te gaan zitten huilen. Omdat het op haar vertrouwde plekje in de kleine kerk te vol is met toeristen gaat ze naar een nabijgelegen kerkje, want ze moet de aanwezigheid van iets groters, iets levenskrachtigs voelen en iemands blik op haar weten. Daar in die andere kerk zijn het geen zachtmoedige ogen vol liefde die op haar neerkijken maar kijkt ze in het gezicht van een donker icoon: niet het gezicht van een verlosser maar dat van een drenkeling die bij volle bewustzijn uitstraalt Kijk hier ben ik.
Anouschka verlaat de kerk, gaat terug naar de metro, ze bekijkt alle mensen heel anders, ze ziet ‘de breekbaarheid van schouders, hoe zwak de handen zijn en de benen die geen enkel doel bereiken […] de longkwabben doen denken aan vuile plastic zakken […] arme, lelijke lichamen, materie die zonder uitzondering voorbestemd is om vernietigd te worden.’ Roltrappen voeren de mensen en ook Anouschka naar de spelonken, de afgrond, waar de monden van ondergrondse treinen en tunnels haar naar binnen zuigen. Voor de deur van haar flat besluit ze om te keren naar de metro.
Op het station waar Anouschka altijd overstapt, staat een dik ingepakte vrouw bij de ingang van de metro. Ze staat daar altijd. Ze wiebelt met haar lichaam, schreeuwt en vloekt. Iedereen loopt gehaast aan haar voorbij. Anouschka heeft haar al vaak gezien, maar nu wil ze weten wat de vrouw zegt. De vrouw schrikt door de vraag en vlucht. Anouschka rent achter haar aan. Als je wilt weten hoe het verhaal verder gaat, lees Tokarczuk.
In het volgende verhaal vertelt Tokarczuk wat de ingepakte vrouw zei. ‘Schommel met je lichaam, beweeg, sta niet stil. Alleen zo kun je aan hem ontkomen. Hij die over de wereld heerst, heeft geen macht over de beweging […] alleen wanneer je je beweegt, kun je aan hem ontsnappen […] Beweeg dus […] ga, ren, vlucht, want zodra je de controle over jezelf verliest en stilstaat zullen zijn grote handen je vastgrijpen en je in een marionet veranderen […] hij zal je bedreigen met vuur, ziekte en oorlog, hij zal je bang maken tot je je rust verliest en niet meer kunt slapen. Hij zal je een merkteken geven en in zijn registers opnemen, hij zal je het document van je ondergang geven. Hij zal ervoor zorgen dat je gedachten in beslag worden genomen door onbelangrijke zaken zoals wat te kopen en wat te verkopen, waar is het goedkoper en waar is het duurder. Voortaan zul je je zorgen maken over futiliteiten: de prijs van de benzine en welk effect die zal hebben op de afbetaling van je lening. […] Vlucht, verlaat jullie huizen, ga, rustelozen, want alleen op deze manier kun je je behoeden voor de valstrikken van de antichrist […] Alles wat is vastgelegd, wat reikt van hier tot daar, wat in registers is opgenomen, genummerd, geregistreerd en beëdigd […] alles wat mensen vasthoudt: huizen, zetels, bedden, families, grond, het zaaien, planten en toezien op hoe de gewassen groeien. […] Trek ver weg, buiten het bereik van zijn adem, weg van zijn kabels, antennes en golven, moge zijn gevoelige instrumenten je niet vinden […] Hij die halt houdt versteent, hij die eventjes stil blijft staan wordt als een insect opgespeld […] Zo is namelijk diegene gestorven die in opstand kwam. Hij werd gevangengenomen en zijn lichaam aan een kruis geslagen, geïmmobiliseerd als een insect […] Daarom dragen tirannen […] een haat met zich mee tegen nomaden: daarom vervolgen ze de zigeuners en de joden, daarom dwingen ze alle vrije mensen om zich ergens te vestigen en merken ze ons met een adres dat voor ons een vonnis is. Het gaat hen erom een verstarde orde uit te bouwen en het verloop van de tijd als een illusie te laten lijken. Om ervoor te zorgen dat de dagen repetitief worden en niet van elkaar te onderscheiden en om een grote machine te bouwen waarin elk wezen zijn plaats zal moeten innemen en fictieve bewegingen maken. Het gaat om instellingen en kantoren, stempels, rondzendbrieven, hiërarchie en rangen, graden, aanvragen en afwijzingen, paspoorten, nummers, kaarten, verkiezingsresultaten, aanbiedingen en spaarkaarten, het verzamelen en ruilen van dingen. De wereld vastprikken met behulp van streepjescodes, elk ding een etiket geven om duidelijk te maken wat voor een product dat is en hoeveel het kost. Het geeft niet dat die vreemde taal onleesbaar is voor de mensen, laat machines en automaten die lezen en ’s nachts in grote, ondergrondse winkels voordrachten geven van hun eigen streepjespoëzie.’
Kijk dus eens op van je Facebook, Instagram, Twitter, je newsfeeds, je duizendste appje van dit kwartier, als je in de trein zit of uit de metro stapt, of de supermarkt uitloopt, of met je pasje de poortjes van de kantoortuin verlaat, of onder de nummerbordregistrerende camera de parkeergarage uitrijdt en luister naar die ingepakte vrouw of man die schreeuwt of fluistert: ‘Beweeg je, beweeg. Gezegend is hij die gaat.’