‘Tsja tsja tsja, wat zullen we eten?’ zing ik terwijl ik mijn schoenen aantrek. ‘Tsja tsja tsja, wie zal dat weten?’ In de tuin landen de tortels op zoek naar zaden. ‘Wie is de vrouw die mij dat zeggen zal? De groentevrouw.’ Mijn schoenen zijn aan, ik pak een boodschappentas. Als ik mij goed herinner zong Marjan Luif het liedje over de groenteman in de vorige eeuw in een radioprogramma van de VPRO, altijd na een grappige sketch.
R weet niet wat hij wil eten, ik heb ook geen idee. We lopen naar de winkels. De dagen beginnen nu snel te lengen. Bij de zebra hoeven we niet meer bang te zijn dat automobilisten ons niet zien door het donker, al is haast net zo gevaarlijk. De groentevriend staat bij de bakken met appels en sinaasappels buiten voor de winkel, zijn telefoon gaat. ‘Je moet opnemen,’ zegt R. De groentevriend schudt zijn hoofd. ‘Het is een alarm dat waarschuwt als er gevaarlijke mensen langs lopen.’ Binnen achter de toonbank staat de groentedochter gebogen over de bakken van de koelvitrine. ‘Ouwe onderduiker,’ zegt R.
Ze weet niet of ze R wel wil helpen. Ik vraag om mandarijnen en om peren. R maakt het goed door drie bananen met bruine spikkeltjes te kiezen. ‘En dan nog iets voor straks,’ zeg ik. Wat gaat de groentevrouw eten? Zuurkool. ‘Lekker,’ zegt R. De groentedochter loopt naar de vaatjes in de koelvitrine. ‘Milde of die hele zure?’ ‘Die hele zure natuurlijk,’ zegt R, ‘waar je mond lekker van scheef trekt.’ Ze doet een plastic zakje over haar hand en plukt daarmee een pond zuurkool uit het grijze vat. Aardappelen? Ik knik. Ze doet er een stuk of vijf in een zakje. ‘Rookworst?’ vraagt ze aan R. Ze weet aan wie ze welke vraag moet stellen. ‘Lekker,’ zegt R, ‘maar we hebben nog rookworst.’ Af en toe koopt hij bio runderrookworsten bij de supermarkt en doet die bij gebrek aan bio rundvleeswaren op zijn brood. Een tijdje geleden bestudeerde ik de ingrediëntenlijst eens. Het rund blijkt in een varkensdarm te zitten. Ik loop naar de mobiele koelvitrine met de toetjes en pak twee bakjes vers gesneden ananas. ‘Er zit toch geen rookworst in dit recept?’ zeg ik. ‘Ananas, rozijnen,’ R denkt hardop. ‘Spek,’ roept hij.
Bij de supermarkt kopen we gesneden spekreepjes. ‘Rozijnen?’ vraagt R. ‘Die hebben we nog wel,’ zeg ik. We lopen naar de zelfscankassa. Controle, verschijnt op het scherm. ‘Eén product afrekenen is altijd controle,’ zegt R. De kleine scankassamedewerker – er zijn er twee, allebei een kop kleiner dan ik, ze worden volgens mij alleen ingezet bij de zelfscan – komt aangelopen, kijkt in de boodschappentas waarin aardappelen, zuurkool, bananen met bruine stipjes, ananasbakjes, en die spekreepjes. Ze pakt de spekreepjes, scant ze. ‘Bedankt,’ zegt ze. Een teamleider die achter de kassa’s en voor de bloemen aan het vegen is, rust even uit op de bezem terwijl ze met een collega praat. ‘En dan komt net je leidinggevende langs,’ zegt R. Ze lacht, zegt dat het wel mag na een werkdag van ruim acht uur.
We lopen naar huis. Het is nog altijd licht. Er zijn geen rozijnen meer, nog wel gedroogde cranberries en gedroogde pruimen. Ik proef een cranberry, iets te zuur misschien en snij als alles lekker aan het koken en bakken is wat gedroogde pruimen klein. Als we klaar zijn met eten, vraag ik: ‘En was het wat je verwachtte?’ ‘Heerlijk,’ zegt R. ‘En de krenten?’ vraag ik, ‘ook lekker?’ R knikt. ‘Er zaten geen rozijnen in,’ zeg ik. ‘Zie je wel,’ zegt R, ‘ik vroeg nog: hebben we rozijnen? Je moet ze toch altijd meenemen, ook als je ze nog hebt. Misschien maak je ze op, dan heb je ze voor de volgende keer.’ ‘Maar het was toch lekker?’ zeg ik. ‘Ja, maar nu ik dit weet, is het helemaal anders.’