Ik lees deze dagen misschien meer achtergrondartikelen dan goed voor me is. Als er zinnen instaan die ik in mijn geest wil prenten schrijf ik ze over in een boekje. Nu ben ik een zin uit de NRC-column van Maxim Februari van deze week aan het overschrijven. Beneden op de straat hoor ik R parkeren: het stationaire gezoem van een klein motortje met daarbovenuit de ademhaling van de klimaatcontrole terwijl R in een app zijn kilometerregistratie bijwerkt. Hij heeft net een uitvaart geleid zonder levende ziel.
Voor hij hierboven aan mijn bureau staat, kan ik de zin nog wel afschrijven en u mee laten lezen. ‘Databescherming gaat niet om privacy.[…] De toeslagenaffaire bij de Belastingdienst was niet zo’n ramp omdat mensen hun privacy kwijt waren, het was een ramp omdat aan onbetrouwbare data verregaande en foute conclusies werden verbonden.’
Ik hoor de voordeur, gevolgd door R’s voetstappen op het trapje naar de keuken. Daar gaat hij zijn spullen op tafel leggen. Zolang hij daarmee bezig is, kan ik het citaat voor Februari ook nog wel even delen. Dat is van Dirk Bezemer en stond in de Groene Amsterdammer van 25 maart. ‘KLM-AirFrance heeft […] eind 2018 bijna 200 miljoen euro aan de aandeelhouders gegeven door eigen aandelen op te kopen. Het bedrijf had die tweeduizend werknemers [die ze wil ontslaan, LB] voor 200 miljoen euro een jaar genereus betaald verlof kunnen geven voor een ton per persoon – als het bedrijf meer aan zijn werknemers en minder aan aandeelhouders had gedacht.’
Zijn schoenen heeft hij niet uitgetrokken, dat is goed te horen als R weer twee trapjes verder omhoog komt. Nu hoor ik zijn schoenen op het laminaat van de slaapkamer. Natuurlijk, eerst het jasje op bed gooien, misschien zelfs direct in de kast ophangen. Dan kunnen deze beeldende zinnen van hoogleraar Meine Pieter van Dijk over China ook nog wel. Ze stonden 11 april in Trouw. ‘Die marktjes vol exotische beesten, bron van de gevaarlijkste virussen, gaat China voorlopig niet veranderen […] De regels over hygiëne op de markten in grote steden zijn weliswaar wat aangescherpt, maar van de 1,3 miljard Chinezen leeft zo ongeveer 10 à 20 procent in absolute armoede in kleinere steden of op het westelijke platteland. […] Je ziet daar mensen opengereten varkens van het ene naar het andere dorp dragen, om ze te verkopen naast wilde dieren, die gelden als exquise. Het is een diepgewortelde cultuur. Ik schat het geheel van informele handel waar dit soort praktijken deel van uitmaakt, op 20 tot 25 procent van China’s totale economie. De overheid kan dit niet veranderen, al zou ze willen: er zijn niet ineens miljoenen banen in fabrieken en officiële bedrijven voor deze mensen.’
Nu ik deze woorden met u gedeeld heb, moet ik ook wel die woorden van David Quammen, auteur van Spillover: Animal Infections and the Next Human Pandemic, die erboven staan voorlezen. Dat u niet denkt dat ik zo iemand ben die denkt dat het allemaal de schuld van de Chinezen is en ik mijn handen in onschuld was. Kan het nog? Nog geen voetstappen op het laatste trapje? Dit zei Quammen in de Groene Amsterdammer van 8 april. ‘Iedereen die een telefoon heeft is verantwoordelijk. In elke telefoon en laptop zit coltan. Dat komt van een mijn in de Democratische Republiek Congo. Om coltan te mijnen wordt regenwoud gekapt waar met uitsterven bedreigde gorilla’s leven. Die mijnen liggen weer naast tropisch regenwoud waar vleermuizen leven. Dat verhoogt het risico op een species jump van een ziekteverwekkend virus. Er wordt een groepje arme mensen de jungle in gestuurd om in deze coltanmijnen te werken, ze eten bushmeat om in leven te blijven. Dat verhoogt de kans op een species jump van een ziekteverwekkend virus.’
Ja, het jasje is opgehangen, de schoenen zijn nog aan, ik hoor ze op het laatste trapje. R duwt de deur open, loopt op me af, kust me, maakt zijn stropdas los, net als het bovenste knoopje van zijn overhemd. ‘En?’ vraag ik. ‘Dit moet je niet te vaak doen,’ zegt R. Hij tikt wat op zijn iPad. Ik zie R achter een katheder, links naast hem een lichte kist, bloemstukken erop, een foto ernaast, op de achtergrond de muur van de aula van een crematorium zoals er honderden van zulke muren zijn. Onderin beeld nog net een glimp van een lege stoel. Zonder een uitzoom of zwenking van de camera bestaan alle andere lege stoelen niet. ‘De uitvaartondernemer zat ergens hier,’ R wijst naar een plek voor de iPad, ‘de cameraman stond voor me.’