‘Net voor de corona,’ zegt mijn broer, ‘kon je voor aardappels nog 15, 16 cent de kilo krijgen. Nu krijg je ze gratis nog niet de schuur uit.’ ‘Dus nu wil niemand meer aardappels poten?’ vraag ik. Nee, dat zie ik verkeerd. Mijn broer zit zelf niet in de aardappelen, hij weet er het fijne niet van, wel dat het wereldje raar in elkaar zit, met allemaal contracten, pootgoed dat je van de frietfabriek krijgt en waaraan je je aardappels ook weer moet leveren. Slechts een minderheid teelt vrij en probeert zijn oogst op de vrije markt te slijten. ‘Teel je op contract,’ zegt mijn broer, voor de frietfabrieken, voor de supermarkten, dan krijgt je nooit die 15, 16 cent, hooguit, 11 of 12.’ Aardig betaalde knechten van de industrie, noemt mijn broer ze. ‘Bovendien,’ zegt hij, ‘als je eenmaal alles voor die aardappelen geïnvesteerd hebt, dan stap je niet zomaar over naar iets anders.’
Toch weet je het nooit. Mijn broer vertelt over december 1997, een perceel wintertarwe aan de Gebrokendijk. ‘We hadden toen nog heel veel last van ganzen.’ Die ganzen waren als een tondeuse over de jonge wintertarwe gegaan. ‘Op zich kan het geen kwaad,’ zegt hij. Net zoals een kaalgeschoren kop groeit die tarwe wel weer uit. Het echte probleem zijn de enorme flapvoeten waarmee de ganzen de grond al foeragerend dichtmetselen. En toen kwam dus die dag waarvan mijn broer de exacte datum nog weet en ik nu al niet meer, waarop er 125 millimeter regen binnen een etmaal uit de hemel neerdaalde op die door ganzenflippers dicht gestampte aarde. ‘Die wintertarwe verzoop dus,’ zegt mijn broer. Alles verloren. In het voorjaar zaait hij er zomertarwe. Je moet wat. Goed, in de zomer dorst hij die zomertarwe en stopt die in een van zijn opslagsilo’s. ‘Als het niet hoeft, kiest niemand voor zomertarwe,’ zegt mijn broer. Het brengt minder op, er is weinig vraag naar. Dan wordt het herfst en winter, een drijfnatte herfst en een drijfnatte winter, niemand kan het land op om wintertarwe te zaaien. In januari krijgt hij een telefoontje van een van de handelaren met wie hij vaker zaken doet. Heeft mijn broer misschien nog zomertarwe? De handelaar zegt dat hij tot vanuit Frankrijk telefoontjes krijgt. Iedereen is op zoek naar zomertarwezaad. Niemand heeft het. Behalve mijn broer dus. Die zomertarwe brengt alles op. ‘Je weet het dus nooit,’ zegt mijn broer.