Mijn nichtje heeft vier honden, drie katten, vijf kippen, twee konijnen. Zoiets, misschien zijn de aantallen alweer opgelopen. Toen ze nog hier woonde – volgens haar eigen berekening vijf jaar, waarop R uitriep: ‘Wat, was het zo lang?’ – wilde ze heel graag een huisdier, maar wij waren onverbiddelijk. Het kon geen toeval zijn dat uitgerekend op deze dag, waarop zij een strategische stoel aan onze keukentafel had uitgekozen waarna we volgens de regels weer eens lekker bij konden kletsen en samen eten, ik de zwartwitte kat de achtertuin in zag sluipen. ‘Het zal toch niet,’ zei ik. Ik had het beest maanden, misschien wel een heel jaar niet in de tuin gezien. En dat was maar goed ook, want het beest produceerde Havanna sigarige drollen die onder geen enkele weersomstandigheid vergingen. Ik had zeker tweehonderd satéprikkers in de grond gezet die ik tijdens alle latere beplantingswerkzaamheden weer heb verwijderd, waarbij ik regelmatig in mijn eigen zwaard viel, tot op de dag van vandaag.
Ik klopte op het raam, maakte me groot en dreigend met woest keelgebrul, bukte om de anti-inbraakstang los te schroeven, stond weer op om de schuifdeur van het slot te draaien en open te schuiven. We hadden oogcontact, de kat en ik, woede tegenover angst, maar allebei niet groot genoeg, want de kat deed nog een paar stappen, pauzeerde, keek mij weer aan, en pas toen ik buiten stond met veel geluid en gebaren, draaide die om, aarzelde en klom toen tegen de schuttingdeur op om er aan de andere kant vanaf te springen. Hij kan er dus ook gewoon onderdoor, wees ik mijn nichtje naar de opening onder de schuttingdeur.
Iets later op de avond, toen we de la-dolce-vita lasagne net op hadden, verscheen de zwartwitte kat op de schuttingrand. Nu was het R die ten strijde trok. De kat keek het opnieuw even aan – niet onverstandig, eerst nadenken alvorens te handelen – deed ondanks R’s gegrom en gezwaai en gerommel aan die deur eerst nog een stapje naar voren, hield toen halt, deed nog een stapje, schakelde vervolgens in de achteruit, drie stappen terug, besloot toen dat draaien handiger was. R stond ondertussen op zijn sokken in de tuin te sissen en grommen en met zijn armen te maaien. De kat zat inmiddels op de hoek van de schutting waar die moest kiezen tussen links en verder over de schutting van de buren, of naar rechts en verder over onze schutting, of naar beneden, de brandgang in. Het beest verkoos de sprong naar beneden. R rammelde nog wat aan de schuttingdeur, bukte om onder de deur door te kijken en nog wat te grommen en sissen.
En al die tijd dat eerst haar tante en toen haar oom ten oorlog trokken in hun postzegeltuin, lag ons nichtje dubbel van het lachen, ze heeft een heerlijke lach, tranen liepen over haar wangen, minstens vijf minuten lang en dat twee keer. Misschien hadden we de kat wel besteld.