We hadden net één kast van boven naar beneden getild toen de huistelefoon ging. De huistelefoon betekent: Duitsland. ‘Berlijn,’ zei ik. ‘Het kan ook München zijn,’ zei R.
R nam op, het was Berlijn. R vertelde dat we bezig waren met kasten sjouwen. Berlijn vond die klus duizend keer belangrijker dan haar telefoontje. ‘Tien minuutjes,’ zei R. Na vijf minuten waren we klaar. Nou ja, we moeten die kasten nog wel zien te verkopen: vijf stuks, of, als Z er eentje wil hebben, vier. Ik hoop dat we binnenkort nog een kast naar beneden kunnen dragen. Al moet ik dan wel harde keuzes maken over wat er her en der nog op de grond ligt.
Het goede van de digitale tijd is dat ik me geen zorgen hoef te maken over wat er in de toekomst nog aan papierrommel bijkomt. Het slechte gaan we nog leren. Onze laptops, smartphones, tablets, clouds en accounts bij banken, verzekeraars, belastingdienst en webwinkels zijn onze nieuwe kasten, rommelzolders, tuinschuurtjes, en net als in de echte wereld zijn we voortdurend dingen kwijt, of voorgoed als er iets crasht of failliet gaat, maar ze nemen een stuk minder ruimte in.
Na ruim tien minuten belde Berlijn opnieuw. Ze wilde weten om welke kasten het ging. Ja die, die waar ze weleens naast had geslapen. Terwijl R met Berlijn de situatie daar en hier doornam en diepe gesprekken voerde over zijn leven en het hare, en ik meeluisterde, stuurde ik via Whatsapp foto’s van het boeken- en kastenproject naar Berlijn. Dat ik dat nog niet eerder had gedaan. Berlijn, in ieder geval de vrouwelijke helft van Berlijn, is namelijk net zo bedreven in het verzinnen en uitvoeren van slimme oplossingen binnenshuis als ik. Het werd later en later, ik ging alvast mijn tanden poetsen en toen ging ik in bed liggen met de slaapkamerdeur open zodat ik niks van het gesprek hoefde te missen, maar ik zal toch in slaap zijn gevallen. Zoals kinderen doen wanneer er een goed verhaal wordt voorgelezen.