We stonden op de Franse Berg. Ik vermoed dat alleen Nederlanders iets dat 56 meter boven NAP ligt een berg noemen. Op een bordje las ik dat het ooit een stuifduin was en dat Franse troepen hier tijdens de Franse bezetting een uitkijkpost hadden. Het bordje doelt op de Napoleontische of Frans-Bataafse periode die, opnieuw volgens het bordje, begon in 1792 en eindigde in 1813. Ik heb andere jaartallen in mijn hoofd voor het begin, 1794, 1795. Als ik het nakijk, ontdek ik dat de Fransen hier eerder zijn geweest, in het rampjaar 1672 toen de Hollandse Oorlog begon en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werd aangevallen door Engeland, Frankrijk, Münster en Keulen, ook toen zouden Franse troepen het stuifduin als uitkijkpost hebben gebruikt. Nu, in de zomer dat Nederlanders zich vooral zorgen maken of ze wel naar hun geliefde Frankrijk kunnen afreizen zoals ze dat alle vorige zomers ook deden, stond er op de berg vooral hakhout wat voor aangename schaduw zorgde.
Aan de voet van deze berg had een museum moeten komen om ruimte te bieden aan de ruim 800 schilderijen, 275 beelden en 5000 tekeningen die Helene Müller in nog geen twintig jaar had aangekocht met het geld dat was verdiend in het bedrijf van haar vader en waar haar man Anton Kröller al jong de leiding kreeg na de dood van Helenes vader. Toen we van de berg afdaalden zagen we iets verderop de restanten van dat gedroomde museum: betonnen keermuren voor terrassen, een toegangspoort, zandstenen uit Maulborn her en der in het landschap. Maar het museum kwam er niet. Een economische crisis bracht de firma Müller & Co in zulk zwaar weer dat de bouw in 1922 gestaakt moest worden. In 1935 moest het echtpaar ook hun Veluwse bezittingen verkopen: het park kwam met overheidssteun in handen van een speciaal daarvoor opgerichte stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe. De kunstcollectie werd aan de staat geschonken die in ruil beloofde zo snel mogelijk een museum te bouwen om de collectie ten toon te stellen. Dat kwam er, in 1938. Alhoewel bedoeld als tijdelijk staat het er nog.
Op onze wandeling kruisten we regelmatig fietspaden. Op de witte fietsen geen Japanners, geen Chinezen, geen Koreanen, Nederlanders vooral, af en toe een Duits of Frans gezin.