De stad oogt jong. Dat komt door de verhoudingen: de stad heeft de grootte van een dorp met daarbinnen een grote universiteit die veel jong volk trekt, zowel studenten als onderzoekers en docenten. Het komt ook doordat ik het niet meer gewend ben. In mijn wijk en in mijn winkelcentrum tel ik minstens tien rollators en scootmobielen op één kinderwagen. Op andere plekken is het niet veel anders. Kwestie van demografie.
De stad klinkt ook internationaal: de jonge mensen spreken Italiaans, Spaans, Engels, Portugees, Duits. Ze zijn overwegend lang, slank, meer mannen dan vrouwen, gezond ook, weinig rokers, nergens een coffeeshop, ze zijn lopend of fietsend samen op weg met een tas van een supermarkt en rugzakken om ergens te gaan zwemmen misschien, of samen in een park of langs de rivier te gaan eten. Veel fietsen, veel ruimte voor de fietser ook, de auto is te gast, een grote boekhandel, meer dan één biologische winkel. Deze jonge mensen zijn hier om de wereld te verbeteren, de grond, het water, het voedsel, de lucht, de internationale samenwerking, je ziet het op hun gezichten, ze hebben hoop, zin om hun hersens ten goede te gebruiken.
Met een van de beste restaurantmedewerkers die we deze weken zullen treffen deel ik mijn observaties en dat ik het zo’n verademing vind: zoveel jonge, gezonde, hoopvolle mensen bij elkaar. Er zijn er nu juist weinig, zegt ze. Door het virus zijn de meeste buitenlandse studenten en medewerkers teruggekeerd naar huis, teruggeroepen door hun ambassades. En veel Nederlandse studenten hebben, nu ze weten dat de online lessen nog zeker tot december doorgaan, hun kamers opgezegd en studeren weer op hun tienerkamers bij hun ouders. Zelf heeft ze het ook gedaan. Geld uitsparen, zegt ze, dat doet iedereen, ook als je voor een half jaar naar het buitenland gaat, zeg je je kamer op. En de zuiderlingen roken nog veel, zegt ze, met name de Italianen.
Stel je was weer achttien, zegt R, wat zou je dan gaan doen? Goeie vraag. Misschien zou ik dan wel hier gaan studeren.