Het museum heeft een buiten en een binnen. Eerst gaan we naar buiten. Er staan ronde huisjes met rieten daken rondom een binnenplaats. Je zou ‘hutjes’ willen zeggen, maar op de grond ligt beton en de muren zijn geel gepleisterd, er zitten geen ramen in, wel één lage opening die uitkomt op de binnenplaats. Aan de buitenzijde zijn de ruimtes tussen de huisjes dichtgemaakt met een muur, behalve op één plek. Op een uitlegbord staat dat er bewust maar één ingang is tot de groep huisjes zodat zicht kan worden gehouden op wie er komt en gaat. Rondom zo’n binnenplaats woont een familie bij elkaar.
De meeste huisjes zijn leeg, een enkele is ingericht met een houten kist, wat manden, een krukje, een paar emaillen schalen. Ik herken de kleuren en de schildering op de schalen: de rode rand, de blauwe, groene en rode bloemen op de buitenkant, de kleurrijke vis temidden van groen op de binnenkant van een serveerschaal. Vriendin Z heeft zo’n schaal.
Iets verderop, in een ander land, in een andere stijl van bouwen, is een kapperszaak met een houten kappersstoel, spiegels en meerdere posters aan de muur met daarop tientallen voorbeelden van hoe haar gevlochten kan worden of hoe kunsthaar in kapsels ingeweven kan worden.
Buiten is ook een terras met geel en blauw geverfde stoelen, krukjes en tafels, aan een loket halen we wat te drinken. Terwijl ik wacht tot mijn thee is afgekoeld, stuur ik Z een paar foto’s. Eerst die van de kapperszaak en die van de schalen. Ze vraagt of we in Afrika zijn. Ja, zeg ik. Dan durf ik meer foto’s te sturen, ook die van de gele huisjes. Ja, schrijft ze, zo zien de meeste huizen er in haar geboorteland uit.
Dan gaan we naar binnen. In het museum is een fototentoonstelling van kinderen die in de cacao-oogst werken of hebben gewerkt. Zestig procent van alle cacao wordt in Ghana en Ivoorkust geproduceerd. Daar staan de cacaobomen met de vruchten ter grootte van een kleine rugbybal. De cacaobonen geven zich pas prijs als de dikke schil van de vrucht wordt opengeslagen. Daarna worden de bonen in bananenbladeren gerold om te fermenteren en vervolgens in de zon gelegd om te drogen. Op een informatiebord lees ik dat voor cacao een internationale marktprijs bestaat die al jarenlang te laag is voor cacaoboeren om van te kunnen leven. Volwassen arbeidskrachten zijn te duur, daarom werken er veel kinderen in de cacao. 96 procent van de kindarbeiders in Ghana en Ivoorkust doet gevaarlijk, verboden werk: werken met machetes, zware lasten op hun hoofd dragen en onbeschermd spuiten met pesticiden. De helft van de kindarbeiders is tussen de vijf en elf jaar oud. 53 procent van alle chocola wordt gegeten in Europa. In Afrika zelf eet men nauwelijks chocola. Niet onverstandig.
Ik het land waar vriendin Z geboren is, is geen cacaoproductie. Of ze als kind chocola at, of dat er was, weet ik niet. Inmiddels is ze Europeaan maar chocola slaat ze meestal af. Omdat ze er puistjes van krijgt, zegt ze.