Ik knipte de pompoen los. Het steeltje boven de oranje vrucht was droog en verhout, precies zoals het moest zijn. Het was het weekend van de pompoenen: niet om op te eten, maar om mee te griezelen. Ik had tijdens een wandeling gisteren drie huizen gezien waar met wit draad spinnenwebben op de gevel waren gesponnen en waar windlantarens tussen uitgeholde pompoenen voor de deur stonden. Gisterenavond had ik nog laat gelach gehoord door het geopende slaapkamerraam, misschien jongelui die vanwege het gedoe met de pompoenen op pad waren.
Ik legde de pompoen in de keuken op het aanrecht. Vandaag ging ik iets met broccoli maken, maar komende week zou deze pompoen – opgekweekt door de tuinbaas en uitgegroeid in mijn moestuintje – in stukken en besprenkeld met wat olie, peper en zout of gemarineerd in harissa in de oven liggen. Weer buiten haalde ik de stokken die de pompoen hadden ondersteund en waarlangs de komkommer en de courgette hadden geklommen uit de moestuinbak en borg die bij de andere stokken onder het terras op.
Op het voorbalkon waren er nog steeds geen peulen in de sugarsnaps, wel witgroene bloemetjes. Jelle verzekerde in de Makkelijke Moestuin-app dat waar bloemetjes waren, er ook peulen zouden komen. Naast de sugarsnaps vier andijvieplanten waarvan ik al een keer de buitenste bladeren had geoogst, een ons andijvieblad. Nu zat er weer mooi nieuw blad. Aan de andere kant van de sugarsnaps de pas gezaaide spinazie: hoe ik ook tuurde naar de zwarte aarde, ik zag niks opkomen.
Geduld.