Ik vond het al gek dat de deur van het restaurant dicht was, en toen ik die opentrok keken R en ik een schemerige, lege ruimte in, op een jongeman na die aan het tafeltje vlakbij de ingang zat en snel opstond, ondertussen zijn toekan-mondmasker opzettend. Hij had een strak pak aan, zoals jongemannen dat tegenwoordig graag dragen, pijpen die nauw om de bovenbenen en kuiten sluiten en een paar centimeter boven de schoen stoppen, jaspanden tot hooguit halverwege de heup, zeker niet langer.
Het diner vanavond was in de brasserie, zei hij, vanwege het geringe aantal gasten. We liepen terug door de gang met veel glas en twee grote imitatiekerstbomen – er stonden en hingen in het hele hotel zeker tweehonderd kerstbomen van heel klein tot groot. De deur van de brasserie stond open, binnen brandde sfeervol licht en in de twee nep-openhaarden flakkerden de vlammen. Achterin zat een jong stel, ze speelden Yatzee, ik hoorde het regelmatige getik van de dobbelstenen in de beker, ik zag de pennen die ze oppakten om hun scores te noteren, af en toe een woord.
De serveerster verwelkomde ons en zei dat ze een mooi tafeltje voor ons klaar had staan. We gingen zitten aan een prima gedekt tafeltje bij het raam met naast de peper- en zoutmolen en het kaarsje een houten rendier. De serveerster nam onze drankjes op en gaf ons de kaart. We kenden de kaart al van de vorige avond, toen zaten we wel in het restaurant, toen was het daar een drukte van belang, toen kwamen er om kwart over negen, toen de meeste mensen al weg waren, nog drie handhavers in hun blauw met lichtblauwe uniformen die door een medewerkster met toekan-mondmasker werden rondgeleid en uitleg kregen over de aanmelddesk, de desinfectiepomp en de looproutes. Ze leken niet geïnteresseerd in de nog bezette tafeltjes en of daar nog een fles wijn stond of een halfvol glas bier (wat ik zo snel nergens zag), en of de peper- en zoutmolens die op de tafels bleven staan voor het ontbijt van morgenochtend wel werden schoongemaakt (wat ik niemand zag doen). ‘Ja,’ zei de serveerster, ‘zo’n zaterdagavond is echt lekker, dan draaien we zo tachtig man weg, bijna als vanouds.’ Maar die mensen waren er op deze zondagavond niet meer. Het hotel had tachtig kamers, het restaurant had in corona-opstelling een capaciteit van tachtig stoelen. Deze avond was altijd het dieptepunt, zei de vrouw, in de loop van de week begon het aan te trekken met als uitschieter de zaterdagavond en zondagochtend. Maar ze klaagde niet, ze was blij met iedere gast en dat ze vanavond hier kon zijn en wat te doen had, anders werd ze gek. Ze werkte ook nog in een supermarkt. En dat was alles wat ze deed, kon doen. Hier werken, in de supermarkt werken, thuis zitten.
Het ontbijt de volgende morgen was wel in het restaurant. Toen we ernaar toe liepen kwamen we twee mannen tegen die bekers koffie droegen en de trap opgingen naar een van de vergaderzalen. Iets daarachter liep een vrouw op halfhoge hakken, een nette broek, lichte make-up, een werktas aan haar schouder, een opgerolde flapover in haar ene hand, een papieren beker in haar andere hand. Dat ging dus gewoon door, trainingen in hotelzaaltjes.
In het restaurant waren twee tafeltjes bezet: een ouder stel en een jonger stel. We volgden de looproute, ik tapte heet water, hing er een zakje in, pakte een mandarijn, een sinaasappel en een bakje yoghurt dat al gevuld en al klaar stond en liep langs de kokkin en haar bakplaat. Ik beloofde haar dat ik straks iets bij haar zou komen bestellen, maar eerst even dit opeten. R bestelde wel wat, daarna ging de kokkin met de vrouw die de tafeltjes afruimde aan hetzelfde tafeltje als waar die jongeman met zijn strakke pak gisteren had gezeten, ontbijten.
Een collega kwam het restaurant in, begroette haar collega’s aan het tafeltje, liep de keuken in, pakte wat te eten en te drinken en ging in de buurt van haar collega’s zitten. Ik had mijn fruit en yoghurt al lang op, maar wachtte tot de kokkin klaar was met haar ontbijt. De binnenkomst van het stel dat gisterenavond Yatzee speelde, was voor haar het sein om terug te gaan naar haar bakplaat. Ik wachtte tot de twee iets besteld hadden en stond toen op. Ik bestelde een omelet. ‘Met alles er door?’ vroeg de kokkin. Ze wees met een tang naar een bord met daarop stukjes paprika, champignon, rode ui en spek. Heel even wilde ik zeggen ‘laat het spek er maar uit’, maar dat leek me zo zeurderig nu er eindelijk wat te bakken viel.