Moord? Tanden?

Er zwom een moedereend met jongen midden op het water. Ruim twee maanden geleden liep ik op die plek, maakte ik er schaatsbewegingen, nu zwom er volwassen en pril leven en waren R en ik bezig met ons honderdzoveelste ommetje. In de bocht van de rivier tegenover het cafeetje stopten we. Ik telde vier jongen. Het dons van de kleine pluizenbollen wiegde zachtjes. Achter ons was activiteit, zowel op het terras als bij de voordeur van het café, mannen van een zekere leeftijd, grijze krullen, kalende schedels: waarschijnlijk ging het terras woensdag open. Het stoepbord was vers beschreven en zou wielrenners en wandelaars uitnodigen om hun activiteiten te onderbreken voor koffie met appeltaart en bier met bitterballen.

Vlak voor onze voeten klonk luid gepiep. Ik boog mijn hoofd en bovenlijf tot net voor de waterkant. Van onder de steiger waar roeiers op andere dagen in andere tijden nog weleens wilden uitstappen om naar het café te lopen, schoten twee eendenkuikens het ruime sop in, hard piepend gingen ze op weg naar hun moeder en zusjes en broertjes die alweer een flink stuk verder waren gepeddeld. We keken de eendjes na. De middag was bijna voorbij, het namiddaglicht streelde het water, kleine rimpels in een spiegel. Opnieuw hoorden we gepiep, weer keken we naar de waterkant direct voor onze voeten. Opnieuw zagen we een eendenkuiken, en nog een, en nog een derde, alsof iemand onder de steiger een flipperkast bediende met een flinke voorraad eendenkuikens. Nummer een en twee schoten schuin naar links in de richting van moeder, pluizenbol drie peddelde luid piepend nog wat langs de steiger. En toen, wie even met de ogen zou hebben geknipperd zou het gemist hebben, schoot langs de steiger vanuit het niks naar net onder het wateroppervlak iets wat leek op een krokodil zonder schubben, die even snel weer in het niks verdween. Het was nu helemaal stil, doodstil, en hoe we ook keken, nergens meer luid gepiep, nergens meer kuiken nummer drie.

We keken naar kuiken één en twee die al zo ver waren dat ze zich bij de anderen konden voegen: acht kleintjes zwommen er nu rondom moeder. Niemand keek om naar de plaats delict, niemand vroeg zich af waarom dat gepiep als slag bij heldere hemel gestopt was, niemand leek een pluizenbol te missen.

R tikte op zijn telefoon ‘snoek’ in. De roofvis werd met zijn torpedo-achtige lichaam ook wel de polderkrokodil genoemd, zei hij, had een voorkeur voor vis, maar verorberde ook graag jongen van watervogels die te ver van de groep waren geraakt en luid piepend en trappelend een makkelijke prooi waren.

Is dit nu moord of doodslag? vroeg ik. R vroeg zich af hoe dat nu verderging als je zo’n heel kuiken in je lijf had. Had een snoek tanden?

Voeg toe aan je favorieten: Permalink.

Reacties zijn gesloten.