Ik was vroeg wakker, ontdekte op mijn telefoon dat er vandaag gewoon kranten verschenen, las hier en daar wat en stond toen op. Bij de wastafel plensde ik koud water in mijn gezicht, in mijn nek, onder mijn oksels, droogde me af, schoot kleren aan, pakte mijn portemonnee, liep naar beneden, trok schoenen aan en pakte mijn winterjas van de kapstok.
Ik draaide de voordeur van het slot, deed een mondkapje in mijn jaszak en stapte naar buiten. Het was niet koud en niet warm, nergens in de straat wapperde een vlag of een wimpel, niemand was op straat. Bij de bushalte stak ik over, er kwam één auto aan die vaart minderde, verder was er nergens een auto die reed. Bij de metro-overgang begonnen de bellen te rinkelen en de bomen te dalen. Ik wachtte en telde vijf mensen in de twee metrostellen. Ik liep verder, op de parkeerplaats bij het winkelcentrum liep een man met een tas, in de supermarkt brandde licht, ik zag iemand bij de kassa staan. Ik dacht dat de supermarkt om acht uur openging, maar kennelijk gingen de deuren eerder open. Ik liep verder, langs het reisbureau, de kapper, de Bruna, de slager, de brillenwinkel, de schoenenwinkel. Alles was dicht.
Half en half verwachtte ik een rij voor de bakker, maar ik zag maar één wachtende man voor de deur. Ik ging op afstand achter hem staan en keek de bakkerszaak in. Er waren mensen binnen. ‘HIj is al open,’ zei ik. ‘Net,’ zei de man. Het was tien voor acht, op de deur hing een A4 waarop stond dat de zaak vandaag tussen 8 en 14 uur open was. Vorig jaar had ik om negen uur achter het net gevist. De medewerkers hadden diademen in hun haren gestoken met daarop iets dat in de verte leek op een kroon. Het zag er feestelijk uit. Er stapte iemand naar buiten, de man voor mij ging naar binnen, en toen er nog iemand naar buiten kwam, liep ik de zaak in. ‘Twee tompoezen,’ zei ik. Er zat een streep slagroom op, en daar weer oranje schaafsel op, dat had voor mij niet gehoeven, maar gelukkig was het gedeelte tussen het bladerdeeg helemaal gevuld met gele room, geen fratsen zoals een laag slagroom.
Thuis zette ik de tompoezen in de koelkast. Ik liep naar het voorbalkon, pakte de gieter en gaf alle zaailingen water. De paksoi kwam geweldig op, net als de Aziatische pluksla, bij de snijbiet zag ik de eerste groene sprietjes. De palmkool en de bietjes gaven nog geen sjoege, al vroeg Jelle in de app al een keer of ik iets zag. In de straat wapperden nu twee vlaggen, allebei met wimpel. Een mens was nergens te bekennen. Terug in de keuken pakte ik een knoflookbol, maakte de zes dikste tenen los en haalde de witte schilletjes er vanaf. Weer op het voorbalkon maakte ik met mijn wijsvinger zes gaten in de bak van de bieslook. Ik goot wat water in de gaten en duwde toen in ieder gat een knoflookteen, het puntje naar boven.
Knoflook plant je in de herfst, las ik ergens, of van februari tot begin april na de nachtvorst. Proberen maar.