We doen het gewoon weer zoals vroeger, zei mijn broer. Hij had vorige week twaalf hectare wintertarwe op één middag gezaaid. Nou ja, gestrooid. Met de kunstmeststrooier? vroeg ik. Ja, met de kunstmeststrooier. Zoals op het schilderij van Van Gogh, de zaaier? Zo ongeveer, maar dan moderner. Hij had de methode bedacht in die herfst dat zijn vrouw in het verpleeghuis verbleef en hij het daardoor nog drukker had. Strooien en daarna het zaad lichtjes inrijven, legde hij uit, gaat een stuk sneller dan het land eerst oprijden, wat neerkomt op de bovenlaag rul maken, en dan met de zaaimachine de tarwe in keurige rijen de grond in doen. Ploegen deed ie ook al niet meer. Behalve dat het een fikse tijdwinst opleverde, scheelde het ook enorm in de hoeveelheid wormen. Ploegde je, zei mijn broer, dan daalde het aantal wormen met vijftig procent en die had je pas weer ver in het voorjaar terug. Terwijl die wormen zijn belangrijkste knechten zijn die de grond luchtig en open houden, de oogstresten van het afgelopen jaar de grond intrekken en er mest van maken, en de wortels van het nieuwe gewas een vruchtbare en open structuur bieden.
Deze week ging zijn laatste blok suikerbieten eruit. Op die grond ging hij hetzelfde doen, als Van Goghs’ zaaier de wintertarwe uitstrooien. Ging hij zijn areaal tarwe nog uitbreiden vanwege de graantekorten dit jaar? Nee, dat deden zijn collega’s al. Aan die varkenscyclus deed hij niet mee.
Hij klonk goed.