Ik was bij mijn broer. Hij was jarig, ik dronk thee, hij koffie. We kletsten over van alles en nog wat. Toen we het meeste wel zo’n beetje gehad hadden, zei ik: ‘Ik zag water op je land daar.’ Ik wees naar de Gebroken Dijk. ‘Achterstallig onderhoud,’ zei hij. Ik knikte. Natuurlijk. Door de zeer intensieve zorg voor zijn vrouw was hij de afgelopen jaren nauwelijks toegekomen aan het doorspuiten van de drainagebuizen. Dat is een tijdrovende winterklus, iedere buis moet één keer in de vijf jaar doorgespoten worden en gecontroleerd op gebreken. Je doet gemiddeld een buis of zes, zeven per dag, afhankelijk van de lengte. ‘Nou ja,’ zei mijn broer, ‘met die hoosbuien van tegenwoordig moet je eigenlijk naar één keer in de vier jaar.’
Nu had hij de klus weer opgepakt. Het was een rustige klus, zoals mijn broer het beschreef leek het bijna zen, bij kou en regen iets minder zen. Hij liet de trekker met de buizenhaspel gewoon in het land staan, had hij een dag geen zin of wat anders te doen, dan was er geen man overboord. Iedere winter doet hij een perceel en in vijf jaar heeft hij dan alles doorgespoten en kan hij weer terug naar het eerste perceel. Op het stuk land waarnaar ik had gewezen moest ook wat nieuwe drainage worden gelegd. Dat kon nu nog niet, daarvoor was het land te nat. Straks, in maart of april, kon de zware draineermachine het land wel op. De nieuwe buizen liet mijn broer tussen de oude leggen. Daarmee vergrootte hij de afvoercapaciteit flink. De oude buizen waren nog van baksteen en vergingen nooit. Modernere drainagebuizen waren van plastic met een kokosomhulling die langzaam verteert, een euvel waar de allernieuwste buizen dankzij een kunststofomhulling dan weer nauwelijks last van hebben. Zo’n nieuwe buis gaat zeker vijfentwintig, misschien wel vijftig jaar mee. ‘Dat duurt mijn tijd wel,’ zei mijn broer. Ja, we kwamen allebei op een leeftijd waarop we dat soort dingen begonnen te zeggen.
Nadeel van al die nieuwe tussenbuizen was wel dat hij dan straks niet om de tien maar om de vijf meter buizen had liggen, wat de doorspuitklus in arbeid verdubbelde. ‘Hoe doen boeren met driehonderd hectare dat?’ vroeg ik. Hij wist het niet zeker. Er waren boeren die hun land iedere tien jaar opnieuw lieten draineren. Die spoten hun buizen nooit door. Die schreven de investering gewoon in tien jaar af.
‘Het is óf tijd óf geld,’ zei mijn broer. Ja, zo was het met alles. Nou ja, bijna alles.
Toen ik mijn jas al aan had om weg te gaan, kwam mijn nichtje die net moeder is geworden het erf oprijden. Ze haalde een Maxi-Cosi van de achterbank. Mijn allereerste achternichtje was zeventien dagen oud, ik had haar nog niet gezien. We liepen de keuken in. Mijn nichtje zette de Maxi-Cosi op de keukentafel, haalde haar dochtertje eruit, nam haar even mee naar mijn broers bed om haar neer te leggen en haar jasje uit te doen en kwam toen terug. Ze wiegde haar dochter in haar armen. Het meisje was piepklein. Haar beentjes waren klein en dun, haar vingers was klein en dun, ik hield mijn wijsvinger tegen haar vingertjes, ze kneep heel even. Ze was aan het slapen, maar deed haar ogen toch af en toe open. Op foto’s had ik haar al zien lachen en haar lippen zien tuiten tot een kusje. Misschien was dat wat kinderen van deze tijd genetisch meekregen, een pijlsnelle evolutionaire aanpassing aan het beeldtijdperk.
Drainagebuizen doorspuiten en een kersverse kleindochter, mijn broer zei dat het goed ging en ik geloofde hem.