Het ommetjesritueel weer oppakken en goed kijken. Vooral dat, goed kijken. Er zijn natuurlijk de lila krokussen in het openbare groen naast de huizen langs het water. Zodra ik de weg over ben gestoken en door het klaphek het drassige poldertje inloop laat ik het lila achter me en zie ik alleen nog geel. Uit de verte denk ik aan boterbloemen, die ken ik uit mijn jeugd, ook een relatief klein geel bloemetje. Maar de gele bloemetjes hier staan dicht bij de grond en zijn, met mijn neus erboven, veel complexer. Rondom het hart ontvouwt zich als een rieten rokje een waaier van dicht op elkaar staande smalle gele draadjes. Linten, leer ik later op de site van Flora van Nederland, in wat één bloem lijkt zitten honderden lintbloemen. Het hart is ook al zo’n rijkdom van enkele tientallen, net iets donkerder gele staafjes die zich soms openen in een vijfpuntig sterretje. Buisjes, leer ik later, dat is de term voor die staafjes, buisbloemen. Deze gele vroegbloeier hier in het zompige poldertje combineert dus lintbloemen en buisbloemen in iets dat één bloem lijkt. Denk aan een margriet of een madeliefje: hun gele centra bestaan ook uit buisbloemen, de witte randen zijn lintbloemen. Goed onthouden, over drie weken begint mijn Wilde plantencursus.
Deze eerste bewust door mij in het wild gespotte bloeier heet klein hoefblad. Klein hoefblad is een echte pionierssoort, lees ik, en je vindt het op vochtige, zeer voedselrijke grond, die omgewerkt is. Dit stuk land tussen de twee plassen is vorig jaar nog opgehoogd, aangehard. Nu ik dit plantje ken, zie ik zijn bloemen overal: in het nieuwe groen op het binnentalud van de rivierdijk die afgelopen zomer is versterkt, in de bermen langs de rivier.
Bij de tweede wandeling valt een klein blauw bloemetje op. Goed kijken, kenmerken onthouden, niet fotograferen, kan ook niet, de telefoon ligt thuis, en dan thuis zoeken. Bingo. Ereprijs. Maar is het gewone ereprijs, die volgens de boekjes pas in april begint te bloeien, of grote ereprijs, die al in maart begint? Het is de laatste week van februari. De derde bloeiers die ik zie onderaan de dijk, langs het fietspad, waar het altijd heel vochtig is, hoef ik niet op te zoeken, die heb ik vorig jaar al geleerd. Het zijn de nog compacte, paars-wit-roze knotsachtige bloemen van het groot hoefblad, waarvan dat enorme blad straks pas komt. En, daar vlakbij, in de schaduw van de hoge bomen, weer iets geels, maar nu eenvoudiger. Dat moet speenkruid zijn, ik hoorde het al vaak langskomen bij de waarnemingen op de Fenolijn van Vroege Vogels. Aan de buitenrand van één bloem zitten acht tot twaalf kroonbladen en in het midden zit een krans van meeldraden en vruchtbeginsels, bauw ik floravannederland.nl na.
De lessen zijn begonnen.