Een putter. Een putter! Op de met zoveel zorg grootgebrachte en aan de eetgrage slakken ontfutselde zonnebloemen zit een putter. Ik heb nog nooit in het echt een puttertje gezien, en nu hier gewoon in onze achtertuin terwijl ik aan de keukentafel de krant lees, wachtend op een rinkeltje van mijn telefoon dat het tijd is om de deksels van de gietijzeren pannen in de oven te lichten met daarin degen die broden worden, hangt op zijn kop aan een uitgebloeide zonnebloemhoed zo’n prachtig vogeltje.
Vergissen kun je je niet. Dat oranjerode gezicht met die stevige driehoekige snavel, de witte wangen en witte kin en daaromheen vanaf de pet een zwarte rand. Verder een felgele streep op de vleugels, witte stippen op de zwarte staart en een roomwitte buik. Carel Fabritius schilderde in 1654 een puttertje. Het hangt wereldberoemd te wezen in het Mauritshuis, het is het lievelingsschilderij van Maarten van Rossem. In datzelfde jaar van het puttertje kwam Fabritius trouwens om het leven, nog maar 32 jaar oud, bij de ontploffing van een Delfts kruitmagazijn. Iedere tijd heeft zijn eigen risico’s.
Ik sta op, pak de verrekijker, loop naar het raam, druk ondertussen de beschermkapjes van de kijker, ga voorzichtig op mijn knieën, en breng de verrekijker voor mijn ogen. De putter werkt en eet in alle rust, zit dan weer eens rechtop, dan weer een kwartslag gedraaid, hangt dan weer eens op z’n kop. Als R de keuken in komt, zeg ik: ‘Er was een putter in de tuin, heel lang. Een puttertje!’
De volgende ochtend posteer ik me rond hetzelfde tijdstip aan de keukentafel, mijn ogen gericht op de uitgebloeide zonnebloemen. Is dat een vink? Of een vrouwtjesputter? De grote vogelgids ligt onder handbereik, de verrekijker ook. Een vrouwtjesputter. Ze kijkt wat rond op de zonnehoeden voor de witte druif, vliegt naar de hoeden die hoog boven de blauwe druif uittorenen en houdt het dan voor gezien. Een vrouwtje! Hoe klein het grote geluk. En het kan niet op, want daar landt alweer het mannetje die hetzelfde doet als gisteren.
Zal ik mijn waarneming doorbellen naar Vroege Vogels? Het is inmiddels zondagochtend. Als ik kan zeggen: ‘Vroege Vogels is net voorbij, en daar is ie weer, de putter, voor de derde dag op rij,’ maak ik misschien meer kans om in de uitzending te komen. Maar dan moet ie er ook wel echt zijn. Het is inmiddels een uur later dan de tijdstippen van mijn vorige waarnemingen. Maar net regende het nog stevig, misschien heeft dat de putter ook opgehouden.
Ik moet volgend jaar beslist weer zonnebloemen zaaien, net als dit jaar in potjes, en ze daar zo lang en zo hoog mogelijk opkweken alvorens ze uit te planten. Of ik moet er heel veel zaaien en dan hopen dat één op de tien jonge scheuten niet ten prooi valt aan de slakken. Heb ik nog genoeg zonnebloemzaad?
Temidden van mijn mijmeringen verschijnt ie weer: de mannetjesputter. Als ik straks de Vroege Vogels Fenolijn inspreek kan ik eerlijk zeggen ‘voor de derde dag op rij’. Mijn hart klopt nog net zo blij als vrijdag. En welja, waarom niet, doe maar een bonus: een tweede mannetje verschijnt ten tonele. Twee oranje gezichtjes, dan weer hier, dan weer daar, op de zonnehoeden, aan de zonnehoeden, onder de zonnehoeden, achter. Acrobaten. Zeker een kwartier danstheater in de achtertuin. Eerst gaat de ene af, dan de ander. Zachtjes klap ik.
Zaad checken.