Ik liep naar de bibliotheek. Raynor Winns derde boek Landlijnen stond voor me klaar. Ik had het ergens in de herfst gereserveerd en het wachten had het verlangen alleen maar zoeter gemaakt.
Winns eerste boek Het zoutpad had me van mijn sokken geblazen. Het was die mengeling van lopend onderweg zijn – het geleidelijk één worden met het pad, de vogels, de zee, de planten, de zon, de regen, weg van de betonnen wereld –, de ontberingen die Winn en haar man ondergaan – te zware rugzakken, te dunne slaapzakken, te weinig eten, te steile paden –, Winns schrijfstijl, en natuurlijk de cliffhanger: hoe gaat het met Moth? Moth is de man van Raynor. Net voor ze beginnen aan het South West Coast Path, en net nadat ze huis en geld zijn kwijtgeraakt, wordt bij hem coriticobasale degeneratie vastgesteld, een zeldzame hersenziekte die het slechtste van Alzheimer en Parkinson combineert en motoriek, spraak en geheugen geleidelijk en onomkeerbaar uitschakelt.
Haar tweede boek De wilde stilte greep me minder, misschien omdat er minder in gewandeld werd, maar in haar derde boek dat ik over een minuut of vijf in handen zou hebben, werd, zo had ik gelezen, weer volop gewandeld, 1600 kilometer uiteindelijk. Bij aanvang is de gezondheid van Moth slecht, hij valt zomaar om, na een rondje wandelen vlakbij huis wil hij uren slapen. En toch beginnen ze aan een extreem moeilijk pad door Schotland.
In de bibliotheek pak ik Winns boek uit de reserveringenkast, loop nog even verder naar de tafel met nieuwe aanwinsten en dan langs de schappen. Dat is het fijne van zo’n buurtbibliotheek, in een kwartiertje kun je klaar zijn met rondsnuffelen. Achterin is net een filmvertoning klaar, gewoon op een groot verrijdbaar scherm, paar rijen stoelen ervoor en kijken maar. Vijf vrouwen en een man praten na, ze zijn allemaal ouder dan ik. Op het plankje Natuurleven/Natuurfilosofie staan zomaar naast elkaar De overvloed van Annie Dillard en De levende berg van Nan Shepherd. Van Dillard las ik Pelgrim langs Tinker Creek, ook al zo’n prachtig boek van iemand die welhaast één wordt met de omgeving waarin ze verblijft. Van Shepherd las ik nog niks, maar schrijvers als Dillard en Winn citeren haar graag.
Weer thuis las ik eerst een paar essays uit Dillards De overvloed, ging even de deur uit om gerookte makreel en eieren te kopen, maakte kedgeree en keek het journaal. Toen installeerde ik me om te beginnen in Landlijnen. Rond middernacht verhuisde ik mezelf naar bed, met het boek, en las verder: rugzakbanden knellen, voeten doen zeer, overal dichte deuren want lockdown, het landschap is betoverend. Regelmatig zocht ik plaatsnamen op en toverde routelijntjes op de kaart. Ik sliep, werd wakker, deed mijn dingen, las verder – het regent onbarmhartig Schots, de brander gaat kapot –, volgde de route op de kaart, nam het boek mee naar bed, las, sliep, deed mijn dingen en las, ging naar bed, las, zocht plaatsen op – nergens zijn schoenen of droge sokken in maat 39, Raynors maat te koop, want: brexit, want: containers die niet doorkomen –, sliep, deed mijn dingen en las verder.
Nog even, dan is het voorjaar. Doe ik het? Een tent, een slaapzak, een te zware rugzak?