Het wordt nooit wat met het ontwarren van de vogelgeluiden. Dat dacht ik afgelopen winter. Maar nu is het lente en word ik al twee weken iedere ochtend wakker met de tjiftjaf. In welke boom of achtertuin hij zit te zingen weet ik niet, maar het geluid is alom en ik twijfel niet.
Vorige week liep ik het poldertje in en voorbij de twee grote plassen, daar waar het kleine bos begint, hoorde ik de tjiftjaf ook. Ik stopte, hield mijn verrekijker gereed en wachtte. Het tweetonige tjif (hoog)-tjaf (laag)-tjif (hoog)-tjaf (laag)-tjaf-tjaf-tjaf (drie keer steeds zachter) was nu heel dichtbij. Een lichtbruin vogeltje vloog over het pad en ging in de boom er vlak naast zitten. Ik richtte mijn verrekijker. Ja, heel lichtbruin, de borst neigend naar beige met een vleugje zachtgeel. Mijn eerste tjiftjaf.
Hij stopte met het zingen van zijn eigen naam. Nu hoorde ik fwiet-fwiet-fwiet. Even dacht ik aan de boomklever die R en ik onlangs gespot hadden in de bossen bij Dieren. Die had een constante herhaling van wieet-wieet-wieet voortgebracht met ruime tussenpozen. Ik keek weer door de verrekijker en zag dat het fwiet-fwiet-fwiet toch echt uit de snavel van de tjiftjaf kwam.
Thuis zocht ik het allemaal op. De tjiftjaf zingt zijn eigen naam en roept daarnaast fwiet-fwiet-fwiet. De boomklever zingt en roept alleen maar wieet-wieet-wieet, de ene keer snel, de andere keer langgerekt, de ene keer heel krachtig, de andere keer zo schril dat het pijn doet aan mijn oren. Maar nooit continu, hooguit een keer of drie, vier, vijf snel achter elkaar en dan een pauze. Ik probeerde het subtiele verschil tussen het oplopende ‘fwiet, fwiet’ van de tjiftjaf en het krachtigere ‘wieet, wieet’ van de boomklever in mijn oren te metselen.