Ik kende het pand goed, vroeger zat hier de RIAGG. We parkeerden op de grote P&R bij de metro en het loopje de trap op met rechts het waterspugende kunstwerk was nog onveranderd. Toch sloeg net voor het pand de twijfel heel even toe. R zei: het was toch nummer 11? Nee, het was nummer 10, dat wist ik zeker, maar op het grote bord langs de weg stond boven nummer 10 heel veel – Velthuis Kliniek, Helder Kliniek, Xpert Clinic, Handtherapie.nl – maar geen Ikazia. Pas toen we naar de ingang liepen, zagen we bij de deur een los bord, zo eentje die winkels op de stoep zetten met iedere week een andere poster erin met nieuwe weekaanbiedingen; daar was het logo en de naam van Ikazia.
Met vertrouwen stapte ik naar binnen. Maar bij de receptie twijfelde ik opnieuw. Ik zag twee dames in zwarte shirts, type schoonheidssalon, achter een hippe balie met zo’n veel te grote glimmende plantenpot erop en woontijdschriftlampen erboven. Was dit Ikazia? Ja, zij zaten hier ook voor Ikazia-patiënten. Ik gaf de oudste van de twee de brief, ze keek lang naar haar scherm, met haar muis klikte ze een paar keer, toen rolde er een bandje uit een printer, ik stak mijn rechterarm uit en zij deed het bandje om mijn pols. Ze wees naar links waar ik een vrouw op een klein bankje zag zitten. Daar konden we wachten. Pas toen we langs de vrouw op dat bankje waren gelopen, ontvouwde zich een wachtruimte die veel weg had van een lounge-achtige hotellobby: grote leestafel, planten, hippe stoeltjes, banken, zwart, grijs, glossy tijdschriften, gedempt licht, nergens tl-balken.
We gingen zitten op twee hippe grijze stoeltjes, rechts aan de muur hing een groot tv-scherm waarop een vrouw vertelde over haar borsten en hoe ze die nu dankzij plastische chirurgie weer helemaal tiptop had gekregen. Daarna kwam er een filmpje over anesthesie: zeer interessant, dit had ik best eerder willen zien, al had ik ook medelijden met de wachtenden die panisch voor naalden waren, want er kwamen er nogal wat overbloemd in beeld.
Het was misschien drie minuten na het tijdstip waarop ik me moest melden, dat er in de muur naast het tv-scherm een deur openging en een man in blauw operatiepak mijn naam noemde. Ik stond op, vroeg of de begeleider mee mocht – ik was zelf een keer begeleider toen bij mijn nichtje de amandelen eruit moesten, in een ander ziekenhuis, daar mochten de begeleiders gewoon mee – nee, hier kon dat niet, ik gaf R een kus en liep met de man mee. We kwamen in een kamertje, eigenlijk een sluis, met aan twee kanten deuren. Hij wees naar de groene muts, de blauwe kimono en de witte sokken die op een krukje voor me klaar lagen. Ik mocht mijn onderbroek en bh aanhouden, mijn kleren op een stapeltje leggen en de kimono, muts en sokken aandoen. Hij verdween door de tweede deur.
Ik deed mijn schoenen uit, daarna mijn vest, shirt, hemdje en spijkerbroek en tot slot mijn sokken en verwisselde die voor muts, kimono en witte sokken. In het tv-programma De Keuringsdienst van Waarde doen de programmamakers volgens mij altijd hun best om zoveel mogelijk haar onder zo’n haarnetje uit te laten komen als ze weer eens een kippenstal of een kefirfabriek in mogen, maar ik was hier niet om een modeshow te lopen dus stopte ik alle haar eronder. De kimono en de witte sokken associeerde ik met Japan en dat was lekker, want mijn gedachten bij Japan zijn die van ikigai en gezonde groente-etende mensen. Met mijn kleren op een mooi stapeltje en in mijn nieuwe outfit maakte ik in de spiegel een foto en stuurde die naar R. Hij stuurde een hartje en een kusje terug.
Toen werd er op de tweede deur geklopt, ik zei ‘ja’, een vrouw in blauw medisch pak met hoofdkapje op, maar een andere dan ik, wees me een kluisje waar ik mijn kleren in kon leggen. ‘Is het daar luidruchtig?’ vroeg ik. Die keer met mijn nichtje vond ik het nogal een herrie, veel en hard geklets van vooral ook de verpleegkundigen. De vrouw zei dat als ik iets uit mijn kluisje wilde, ze dat altijd voor me kon halen. Ik liet de oranje bouwgehoorbeschermers in mijn tas en nam alleen De Groene Amsterdammer, mijn leesbril en mijn telefoon mee. We liepen een zaal op. Links en rechts zag ik bedden met daarin mensen met groene mutsen en blauwe kimono’s, in het eerste bed lag een jongen met een band om zijn gezicht die bovenop was vastgestrikt. Hij glimlachte. Ik zei ‘hallo’ en tegen een meisje verderop ‘goedemorgen’. In onze groen-blauwe uniformen waren we hier allemaal gelijk.