Dave zette het bed strak naast de operatietafel. Eigenlijk was het meer een stoel met de rugleuning plat. Ik mocht van het bed naar de operatietafel klimmen. Dave legde iets wits over me heen dat het midden hield tussen een deken en een laken en dat lekker warm aanvoelde. Onder me voelde het ook heel warm, alsof ik op kruiken lag waardoorheen warm water stroomde. Dave vroeg hoeveel ik woog en hoe lang ik was, ik noemde de kilo’s en de lengte. Hij was even stil, heel mooi, zei hij.
Een tweede man kwam naar me toe. Hij was de anesthesioloog en zei dat we elkaar in het Ikazia tijdens het pre-operatieve gesprek hadden ontmoet. Ik was nog niet onder narcose, dus ik zei dat ik me dat niet kon herinneren, dat ik de anesthesie met een vrouw had besproken. Ik omschreef haar, middelbaar, bril, donker haar. ‘Oké,’ zei hij, ‘ik zag mijn naam erbij staan, daarom dacht ik het.’ Eerlijk gezegd herinnerde hij zich mijn gezicht ook niet. Hij lachte, ik bleef er kalm onder. Zo gaat het in de systemen.
Via een intercom hoorde ik iemand de kaakchirurg oproepen: mevrouw K, OK 1. Daar was ze al. Ik mocht nog een stukje hoger gaan liggen, zei ze, ja, met mijn hoofd in dat holletje. Ze vroeg me nog een keer wie ik was, mijn geboortedatum en wat we gingen doen. Ik zei dat ik ging slapen en dat zij mijn twee bovenste verstandskiezen er heel erg mooi ging uithalen.
Dave zette een kapje over mijn neus en mond. Daardoorheen kwam verse zuurstof. Ik mocht een paar keer diep inademen. Ondertussen kwam via het infuus de narcose. Ga maar lekker slapen, zei de Ikazia-narcotiseur die ik dus nog nooit eerder had gezien. Hij wreef over mijn rechterschouder.