Ik keek naar de waterval, die zeker honderd meter boven me begon, tenminste zover ging mijn zicht, het water drong zich tussen de rotsen door, het had de stenen daar zacht gemaakt, dat kon ik natuurlijk niet voelen, maar ik zag het, zachte rondingen. Het zijn dingen die je niet zomaar gelooft als kind, je moet ze ervaren, dat je vader zegt: raak maar aan die stenen, nergens scherp, niet eens hard. En dan stop je je hand in het ijskoude water of je zet je blote voetje voorzichtig op zo’n steen en dan is er zelfs de sensatie dat die steen warm is, warm en zacht in die ijskoude bergbeek. Het was maar een uurtje rijden vanuit de stad naar de hoge bergen en de koeien op de alm en deze waterval. Hier op de berg in het restaurant droeg al het personeel de dracht van hier, ook de Poolse serveerster. Trouwens ook in de stad liepen mannen rustig in groene jagersjasjes en schoolmeisjes in wijde rokken met nauwe lijfjes. In souvenirwinkels waren mokken te koop met daarop Wij zijn wij. Ik vroeg waar de rijkdom vandaan kwam in dit overwegend door landbouw gedomineerde gebied en dat was het zout. Er waren zoutbergen, zoutmijnen, niet in de stad maar verderop en toen had een gekke vorst besloten dat alle zout via een bepaalde weg vervoerd moest worden en dan hief hij tol en daarvan ging dertig procent naar de oorspronkelijke plek en zeventig procent naar dat wat nu een rijke stad was geworden waar Saoedi-Arabiërs graag winkelden en hun huwelijksreis doorbrachten. Dat zout was allemaal lang geleden, maar er was dus niks nieuws onder de zon.
Zout
Voeg toe aan je favorieten: Permalink.