Bij de groentevrienden hoeft het niet, een mondkapje. Zelf staan ze aan de andere kant van de enorme toonbank, achter plexiglazen platen, en de deuren die over de volle breedte van de winkel altijd openstaan ventileren de boel prima. ‘Wat gaan de andere winkeliers doen?’ vraag ik de dag na de vervroegde persconferentie van het kabinet. De mensen van de herenkledingzaak, zegt de groentevriend, staan vaak dicht op de klanten, bijvoorbeeld als ze een broek afspelden die korter gemaakt moet worden, of als ze een oude man in een jas helpen. Ook de buurvrouw, dameskleding, heeft gezegd dat de anderhalve meter nauwelijks te realiseren is. De slager zei dat de klanten ‘m met een mondkap op niet zouden verstaan. Ik ben één keer bij die slager geweest, maar ook zonder mondkap is de man niet te verstaan.
Dat was dinsdag. Nu is het vrijdag. Vanochtend bij de training vroeg ik aan de jongen die ik ook weleens in de supermarkt achter de kassa tegenkom, wat de supermarkt gaat doen. ‘Wij moeten een mondkapje op,’ zegt hij, ‘het goede voorbeeld geven.’ ‘Dan ben ik solidair,’ zeg ik. Eerst haal ik bij de groentevrienden wat kruimige aardappels. Dan loop ik naar de supermarkt. Net voor de ingang zet ik mijn mondkapje op. Ik pak een mandje, loop door de hekjes. Het is heel rustig. Ik moet helemaal achterin zijn bij de melk. Ik schat dat tachtig procent van de klanten een mondkapje draagt.
Ik vermoed dat wanneer het kouder gaat worden, mensen steeds makkelijker een mondkapje op gaan doen. Niet die papieren, maar die van stof, extra warme stof voor de winter. Dan gaan die neuzen er ook wel onder.