De vader van mijn moeder zou vandaag honderdtwaalf zijn geworden. Toen R en ik twintig jaar geleden trouwden, leefde hij nog. Hij vond het prima dat wij zijn geboortedag tot onze huwelijksdag maakten. De feestelijkheden liet hij aan zich voorbij gaan: te inspannend.
Ik pak de twee zwarte fotoalbums die een heuse fotograaf van de feestdag samenstelde, maak hier en daar een foto van een foto, en stuur mijn jongste nichtje, die toen vier was en alles van die dag onvoorstelbaar spannend vond en samen met haar twee grotere zussen tijdens de fotoshoot rondom ons huppelde in hun jurkjes in vijf tinten rood, een foto van ons samen: we staan op de kop van het Noordereiland, de Erasmusbrug figureert als achtergrond, ik kijk naar haar, zij heeft haar hoofd in haar nek gelegd en kijkt naar de hemel, het is een van de weinige foto’s waarop er een lach op haar gezicht doorbreekt. Ze stuurt drie gele gezichtjes met hartjesogen terug. ‘Heb je nog meer foto’s?’ vraagt ze. Ik blader de albums nog een keer door, maak foto’s van foto’s waarop zij staat en stuur die weer op.
‘Haha,’ schrijft ze, ‘zo te zien heb ik het grootste gedeelte van de dag je hand vastgehouden.’