We kwamen terug met een paar boodschappen, R en ik, de avond viel, het was rond vijven, winterstil fris, nog vijftig stappen en we stonden voor onze voordeur. Uit het pad na de garageboxen kwam een vrouw, ze had een kindje op haar schouders, het kindje had blonde krullen, zoveel kon ik in het duister net zien. De vrouw praatte tegen het kind, ze zei ‘Kijk’ en stak haar arm uit, haar vinger wees naar een plek in de lucht ongeveer boven het net leeggehaalde huis van de overburen.
Ik hield stil, keek in de richting van de wijsvinger van de vrouw en zag aan de donkerblauwe hemel een ster. Er was in de wijde omtrek geen andere ster te zien dan alleen deze helderde ster. Het kind riep ‘Jaaaa’, de vrouw met het kind op haar schouders liep de kant op waaruit wij waren gekomen.
‘Jaaa’ juichte mijn binnenste.