Ik had de man eerder gezien, op mijn eigen station. Hij raapte toen papier op, snoepwikkels, een leeg drinkkartonnetje, heel systematisch. Nu zag ik hem op het station van de papieren enquête, waar ik al niet meer echt uitkeek naar het meisje dat mijn vragenlijst nooit meer had ingenomen. De man had iets weg van Blaudzun, de zanger die ik ken via De Wereld Draait Door, zo’n zelfde volle zwarte baard, maar dan zonder Blaudzuns snor, en diezelfde wat langere rommelige gitzwarte hoofdharen. Alleen gaapte er bij deze man een enorme tonsuur, die niet met een scheermes was aangebracht, maar gewoon natuurlijke kaalheid was. Hij was dan ook flink ouder dan Blaudzun al vond ik het bij Blaudzun ook lastig te zeggen hoe oud die was. Soms dacht ik wel eens dat die hele baard, snor, dat haar en die dikke zwarte bril van Blaudzun een grote vermomming uit de feestwinkel was. Onder het hoofd volgde een olijfkleurige jas, recht, iets over de heupen vallend en daaronder kwam een donkerblauwe rok van dunne stof tot over de knie en daaronder vleeskleurige nylons en platte damesschoenen. Zijn aangeplakte nagels waren extreem lang en bedekt met hemelsblauw glitter. Er liepen twee Surinaamse meiden voor me langs, snoep etend, dikke konten, twee kleine jochies dribbelden achter hen aan. Die met de dikste kont keek naar de man. Ze zei tegen haar vriendin: dat kan toch niet, dat kan toch niet. De vriendin keek nu ook, maar gaf geen sjoege, en toen zei die eerste: nee effe serieus, dat kan echt niet hoor. Ze dirigeerde de twee jochies op een bankje en ging zelf op een meter afstand een sigaret roken. De man nam de zelfde trein als ik, hij stapte op het zelfde station uit, ik zag hem weglopen. Net voor de tramrails bukte hij en raapte iets op.