In hun afkeer van het telefoongesprek lijken steeds meer bedrijven op Japanse jongeren. Met moeite vond ik een telefoonnummer. Ik tikte het nummer, het was een gewoon 020-nummer, dat vond ik fijn. Er volgde een bandjesstem die mij vroeg of ik wist dat ik via de app en via MijnDitenDat alles eenvoudig kon regelen. Terwijl ik de vijf keuzeopties probeerde te onthouden stelde ik me de mens voor die het plan had om klant van dit bedrijf te worden. Die ging geen klant worden, of hij was een masochist. Op mijn telefoonscherm tikte ik lukraak op een cijfer. Nu vroeg de bandjesstem om mijn rekeningnummer. Ik heb geen rekeningnummer, herhaalde ik een keer of drie, terwijl de bandjesstem een keer of drie herhaalde geen nummer ontvangen te hebben, en dat dan afgewisseld met die andere zin, of ik wist hoe makkelijk ik op de app, etcetera. Na drie minuten en vijf seconden kreeg ik een man aan de lijn, geen callcenterscript-jonkie, maar eentje van minstens mijn leeftijd. Hij had een licht noordelijk accent en zat thuis. Niet dat hij dat vertelde, dat hoor je. Mensen zijn rustiger als ze vanuit huis werken.
Ik vroeg wat ik met de digipas moest doen nu ik geen klant meer was. Digipas? Ik omschreef het kloeke witoranje ding met achterop de letters ‘digipas’. ‘Het is zo’n ding voor als je de app van jullie bank niet op je telefoon wilt,’ zei ik. ‘Ooh, een scanner.’ Ik had het blokkeernummer moeten bellen, maar de thuiswerkman met zijn gemoedelijke accent was niet de moeilijkste en ging mij doorverbinden. Na een poosje keerde hij terug. Mijn vraag was een uitzonderlijke – nog nooit gesteld, concludeerde ik, ik zou er een prijs voor moeten krijgen –, daarom had het beraad even geduurd. De uitkomst was dat ik de scanner kon inleveren op een kantoor. ‘Een kantoor?’ Ik liet mijn stem glimlachen. De man begreep de hint. In welke plaats woonde ik? Ik noemde de stad. Oooh, dan was het misschien beter als ik mijn postcode gaf. Hij noemde een straat. Ik kende die straat, het was een half uurtje lopen.
Had ik nog een andere vraag? Nou, zei ik, jullie telefonische voordeur klemt nogal, zonder rekeningnummer gaat ie nauwelijks open. Aah ja, zei de man, dat is waar, dat is niet goed, maar zo zat het systeem nu eenmaal in elkaar. Hij ging er een aantekening van maken. Het werd even stil, ik zag hem bezig. Toen was hij er weer, aarzelend. ‘Ik kan uw opmerking nergens kwijt in het systeem, daarvoor heb ik een rekeningnummer nodig.’ Ik lachte. Misschien een krabbeltje op een stukje papier? Een kattebelletje naar de Raad van Bestuur? Zo eenvoudig ging dat niet, zei de man, maar hij dacht dat zulke dingen vanzelf wel ergens boven water kwamen. Altijd, zei ik. Tegen de tijd dat de boel failliet gaat, legt een journalist dit zwarte gat vol suggesties en klachten wel een keer bloot en zullen allerhande klanten en medewerkers zeggen dat ze de weeffouten al vijf of tien jaar geleden hadden aangekaart.
Nou, dat hoopte de man niet. In zijn stem klonk een haarscheurtje.