Wat zit er in het groentepakket deze week? De nieuwe medewerker vraagt mijn naam, ik geef R’s naam, zij streept op een lijst, die hangt aan de andere kant van het muurtje waartegen de grote sinaasappelpers staat, zijn naam af en zet dan een blauw krat voor mijn neus op de witte krukjes. Het is haar eerste dag hier bij de groentevrienden die meer dan een half jaar op zoek zijn geweest naar versterking. Na de zomervakantie dachten ze iemand gevonden te hebben, een vrouw van mijn leeftijd, misschien iets ouder. Ze hield het na een week voor gezien. Formeel vanwege rugklachten. Tegen de groentevriend zei ik: ‘Je zult wel foute grappen gemaakt hebben.’ Toen kwam er een nieuwe vrouw, ouder dan ik, die het te ingewikkeld vond, vooral het gereken bij de kassa, en al die codes waarop de producten worden aangeslagen en die je het best uit je hoofd kunt kennen. Het bord ‘medewerker gezocht’ verscheen voor de zoveelste keer, de groentevriend schreef erbij: ‘fiets van de zaak bij tekening van een jaarcontract’.
‘En?’ vraag ik aan de nieuwe medewerker, ‘zijn ze een beetje aardig voor je?’ Ze lacht zelfverzekerd. Ze klinkt goed. Gisteren zeiden de groentevrienden dat er vandaag een piepjong iemand ging beginnen, maar dit is geen piepjong iemand, ja, misschien qua kalenderleeftijd, maar niet qua geest. We kletsen wat, ik zeg dat we elkaar vast vaker gaan zien, dat ik hier een soort stamgast ben. Ik hoor de groentevriend iets mompelen tegen N – die nog veel jongere gast van wie je ook niet zou zeggen dat hij nog geen twintig is –, dat hij me geen stamgast vindt, eerder de buurtpoes. Ik heb de groentevriend al vaak gezegd dat ik heel goed begrijp waarom niemand bij hem wil werken. De nieuwe medewerker heeft de opmerking ook gehoord, ze zegt: ‘Nou dit is de eerste ongepaste opmerking die ik hoor, dus het valt nog mee. Bovendien versta ik hem de helft van de tijd niet.’ Ze doelt op de groentevriend. ‘Houden zo,’ zeg ik.
Ik doe de groenten in mijn tas. Een bloemkool, een knolselderij, een enorme krop andijvie, een pakje zuurkool, veldsla en een puntpaprika. Bloemkool, daar heb ik wel zin in. Ik loop met de tas naar huis, kijk op de website van Landzicht voor een lekker recept. Bloemkool tandoori, dat klinkt goed, ik heb er alles voor in huis. Wat past bij tandoori? Rijst? Naanbrood? Natuurlijk, naanbrood. Dit is het jaar van zelf maaltijdbrood maken. Ik heb al een recept voor naanbrood klaarstaan van culinair journalist Karin ‘zonder pakjes en zakjes’ Luiten. Wat heb ik nodig? Nigellazaadjes heb ik niet, maar komijn of karwij werkt voor zo’n eerste keer ook wel. En verse koriander heb ik ook niet, ik kijk op het klokje van de magnetron, nee, als ik nu nog heen en weer naar de winkel ga, wordt het erg laat. Ik heb wel peterselie, gewoon proberen.
Eerst draai ik de oven op 200 graden. Dan meng ik 250 gram bloem met 200 gram Griekse yoghurt, een zakje instantgist, wat zout, twee uitgeperste knoflooktenen, een theelepel komijnzaad, een theelepel karwijzaad, de fijngesneden peterselie en een lepel olijfolie. Het hecht al snel aan elkaar, ik maak een bal en kneed die tien minuten. Ondertussen luister ik op de radio naar het gekrakeel van de dag. Ik doe het deeg terug in de kom, zet het met een bakje heet water in een plastic bak en doe het deksel erop. Die tip heb ik van Yvette van Boven die ‘m weer heeft van Robèrt van Beckhoven. Het deeg moet namelijk een uurtje rijzen en in zo’n zelfgemaakt rijskastje gaat dat erg goed.
Dat geeft tijd voor de tandoori. Dat is een kwestie van een stuk of tien specerijen en kruiden door 175 milliliter yoghurt roeren en daarmee de bloemkoolroosjes aan alle kanten bedekken waarna ze drie kwartier de inmiddels hete oven ingaan. Ondertussen blader ik wat door de digitale kranten. Als het uur rijzen voorbij is, snijd ik de deegbal in vier gelijke porties. De tandooribloemkool haal ik uit de oven en dek de schaal af met aluminiumfolie. Ik draai de oven 25 graden hoger. De bakplaat die ik straks nodig heb, zit er al in en is al goed warm. Ik strooi wat bloem op het aanrecht, leg er een portie deeg op, strooi nog wat bloem op het deeg, pak dan de deegroller en begin te rollen. Met een paar bewegingen heb ik al iets dat sterk lijkt op naanbrood. Met de andere deegporties doe ik hetzelfde. Ik leg de vier naanbroden op een vel bakpapier, bestrijk ze met een beetje gesmolten boter, strooi er wat zwarte sesamzaadjes op en leg het vel in de oven op de hete bakplaat. Nu is het een kwestie van wachten en goed kijken.
Het brood zwelt prachtig bescheiden op, en krijgt mooie goudbruine plekken. Na een minuut of tien vind ik het mooi. Dan even laten afkoelen en scheuren maar. Het voelt zijdezacht, druk ik met mijn vingers dan veert het terug, ook van binnen is het tongstrelend zacht, met de perfecte smeuïgheid. De naan die we voorheen kant en klaar uit een zakje haalden doet nu bordkartonnig aan. Volgende keer zal ik nigellazaad gebruiken, en koriander. Ik verheug me nu al.