In de crossfitbox sta ik al klaar met een vierkante mat om die mee naar buiten te nemen, naar de parkeerplaats waar we sinds de laatste lockdown trainen. ‘We gaan niet naar buiten,’ zegt M die in korte broek is gekomen en die nog altijd revaliderend is nadat zijn knie uit zijn verband is geschoten toen hij in zijn bijbaantje bij de Appie uit verveling een karatetrap voordeed. ‘Het hangt een beetje af van de trainer,’ zegt M die deze week eerder is wezen trainen – het zijn zijn enige uitjes, de universiteit is nog potdicht –, ‘de een durft het binnen aan, de ander gaat nog naar buiten.’ Vandaag is P de trainer, de eigenaar zelf. Die durft wel. ‘Als de boa’s komen, zeggen we dat we de schoonmakers zijn,’ zegt J, de moeder van M.
Ik vind het prima. Ik ontdoe me van mijn handschoenen, mijn regenjasje, mijn fleecejack. Straks na de warming up zal ik ook mijn sweater uittrekken. Onder mijn leggingachtige sportbroek heb ik nog een laagje, omdat het buiten vier graden is. Dat zal straks te warm zijn.
We zijn met z’n vijven in de grote loods. Als we allemaal lekker bezig zijn met de oefeningen van het technische gedeelte – het bovenlijf met een rechte ruggengraat vooroverbuigen met de heup als scharnierpunt en met een gewichtige stang in de nek, afgewisseld met op een hoge box stappen en het opstapbeen helemaal strekken voor het andere been erbij komt – vraagt P welke muziek in mijn jonge jaren favoriet was. Van Morrison, zeg ik. Sinead O’Connor. Verder moet ik hard nadenken. De Nederlandstalige bandjes kwamen op: Doe Maar, De Dijk, Het Klein Orkest. ‘Hoe heet de zanger van Sitting on the Dock of the Bay?’ ‘Otis Redding,’ zegt P. Ja, die. Eind jaren tachtig speelden bandjes Reddings muziek in de Utrechtse werfkelders op Geschiedenisfeesten en feesten van Algemene Letteren. Op één zo’n feest in die wolken van soulmuziek kusten R en ik elkaar voor het eerst. Dan klinkt True van Spandau Ballet door de loods. J, de moeder van M, is van mijn leeftijd en begint haar armen in de lucht te gooien en mee te zingen, roept naar haar zoon dat dit haar muziek was. M lacht. ‘Simply Red,’ roep ik. P zoekt op zijn telefoon en daar klinkt uit de grote speaker al If You Don’t Know Me By Now. Ik was meer van Holding Back the Years. En Genesis natuurlijk, Phill Collins. Als we met de laatste set oefeningen bezig zijn – twintig minuten optrekken, opdrukken en roeien – roep ik: Curtis Mayfield, Joan Armatrading.
Thuis douche ik even, maak ontbijt en stap dan weer op de fiets, nu voor een derde prik. Ik weet ’s avonds niet goed of dat wat ik in mijn armen voel nu komt van de training of van de booster.