De aanstaande moeder gaat even zitten op haar bank, de blik nadenkend oneindig, met haar ene hand wrijft ze over haar grote buik, met de vingers van haar andere hand speelt ze met het uiteinde van een vlecht. Dan staat ze weer op, loopt door de geopende voordeur de grote binnenhal in, wandelt ‘m helemaal rond, opent zelfs even de vluchtdeur naar de buitengalerij, maar daar kookt de lucht vijfendertig, misschien wel veertig graden. Dan komt ze weer naar binnen, maakt een tussenstop bij de wc – de laatste maanden leerde ze overal de plekken kennen waar een wc is, of waar ze kon bedelen om even naar een toilet te mogen.
Even zitten maar weer, dan naar de keuken, de koelkast gaat open, wil ik brood? Nee, ik heb net voor ik naar haar toekwam gegeten. Ze houdt een kuipje in haar hand, Hüttenkäse gok ik, dat moest ze proberen te eten om aan calcium te komen, ze pakt een broodrooster. Even later komt ze met een groot bord uit de keuken, twee licht getoaste volkoren boterhammen, rijk belegd met iets dat lijkt op Hüttenkäse, daarnaast een bergje rucola, een minikomkommer en wat kerstomaatjes.
Eerst nog even naar de wc, dan zitten, de hand op de buik tot er rust is, bidden, daarna eten. Als de eerste boterham op is, staat ze weer op, in de keuken draait ze de kraan open, gespetter van vingers onder een waterstraal, dan weer naar die grote hal, ik hoor haar voetstappen wegsterven en dan weer dichterbij komen, wegsterven, dichterbij komen, een tussenstop in de wc, dan weer rondwandelen, rondwandelen, rondwandelen, tot er rust is voor boterham twee.
In stilte werken we, zij oneindig harder dan ik.