Harry en Megan. Ik zie ze op een groot tv-scherm aan de muur van een goed verlichte woonkamer. Ik loop in het donker, de zon is al meer dan een uur onder, het is windstil en net boven nul. Als ik bijna voorbij het raam ben kijk ik om, tegen die andere muur moet een bank staan, zo staat het hier in deze huizen. Op de bank zit een jonge vrouw, dat had ik niet verwacht, de dochter des huizes, donkere haren, witte trui, opgetrokken knieën, haar ogen zijn niet gericht op Megan en Harry, maar op haar telefoon. Niemand anders in de kamer.
Een huis verder zie ik valhelmen, bemodderde gezichten, iele lijven, onherkenbare fietsen. De tv hangt aan dezelfde muur als in het vorige huis, ik kijk weer om, hier een vrouw en een man, dicht bij elkaar, niet amoureus, meer alsof de bank te klein is, of zij te groot.
Dan een huiskamer waar de lichten aan zijn maar zonder mens en zonder bewegend beeld. Moeten die gordijnen trouwens niet dicht? Of hebben ze hier allemaal HR++-glas? Ik duw mijn muts iets dieper, trek mijn sjaal strakker.
Vooruit, nog eentje dan. Een oude vrouw en een oude man zitten ieder op een eigen stoel voor de muur waar in die andere huizen een tv-scherm hangt. Hun hoofden zijn zwaar gebogen, niet alleen omdat ze allebei verzonken zijn in wat ze lezen. Overdonderende stilte.
In deze kijkdozen nergens nog een kerstboom.