Schilder

De schilder kwam uit Hongarije. Om stipt acht uur belde hij aan. Zijn gebit was een ruïne: twee voortanden leken vergroeid tot één grijze stomp en daaromheen gaapten zwarte gaten. Hij was jong, had een fris gezicht en een baardje zoals jonge mannen dat tegenwoordig graag hebben. Zijn werkbroek was schilderwit met de nodige verfspatten. In zijn hand hield hij een iPad. Alle werklui die recent hier zijn geweest, stonden met een tablet voor de deur.

Hij was zonder files uit Den Haag gekomen, had vandaag twee klussen waarvan één bij ons: het sausen van de opengehakte en weer glad gestucte muur. Sinds 2017 was hij in Nederland, voor werk. Hongarije is vergelijkbaar met Nederland, zei hij, maar de salarissen zijn veel slechter.

En de Nederlandse taal? vroeg ik. Ik herinnerde me die paar dagen dat R en ik in Hongarije waren en ik geen gram chocola kon maken van het Hongaars. Ooh, heel moeilijk, zei hij. Maar iedere dag leerde hij een beetje meer. We konden in ieder geval prima met elkaar praten.

Wat vond hij van Nederland? De mensen waren aardig, maar er waren twee dingen die hij echt heel raar vond: de Belastingdienst en de zorgverzekering. Hij was zzp’er dus ik begreep wel een beetje wat hij bedoelde. De zorgverzekering, zei hij, alleen maar betalen, niks krijgen. ‘Houden zo,’ zei ik.

Wilde hij iets drinken? Een kopje koffie, zei hij, een beetje melk en één suiker. Hij ging eerst voorbereiden én foto’s maken. Ach ja, die foto’s. Bouwvakkers waren vóór alles boekhouders, in ieder geval die verzekeringswerk opknapten. Foto’s voor ze begonnen, foto’s halverwege de klus, foto’s na afloop. En dan ook nog halve boeken optikken over wat ze precies gedaan hadden, hoe, en hoe lang.

Toen de eerste laag erop zat, kletsen we weer even. Nee, hij hoefde geen tweede kopje koffie. Zijn ouders, broer en zus woonden in Hongarije, met zijn vriendin was hij naar Nederland gekomen. Zij werkte in ‘een bloemenfabriek’. Eerst hadden ze in Ridderkerk gewoond, daarna in de Haagse Schilderswerk, dat vond hij niks, en nu in het Valkenboskwartier, dat was beter, rustiger. Wat deed ik? Schrijven, zei ik. Schrijven? Ik wees naar de boekenwand. Aah, boeken.

Ik zag laatst een korte documentaire over een Poolse vrouw die ergens in Nederland op een oud vakantiepark woonde en in een gigantisch distributiecentrum werkte. Ze zei: ‘Ik denk niet dat Nederlandse mensen weten van ons leven.’ Ze fietste vaak door de wijken van Nederlandse mensen, langs hun huizen, hun tuinen. Ze zag hoe ze woonden, wat ze deden, wat ze kochten in de winkels, wat ze bestelden op terrasjes. Parallelle werelden, compleet gescheiden. Zij werkte ’s avonds, ’s nachts, fietste door het donker over bedrijventerreinen. Rende op haar werk tegen een klok, zoveel pakketjes per uur, niet praten, niet lachen, om het minste of geringste kon je ontslagen worden. Ze deed het voor het geld, omdat de lonen in Polen zo laag zijn, om haar dochters te laten studeren, om haar dochters het leven te geven dat zij niet had en zou hebben. Terwijl de jongeman weer verder ging, vroeg ik me af wat hij van ons huis dacht. Vier slaapkamers, het was natuurlijk veel te groot.

Toen hij klaar was, moest ik op zijn iPad drie handtekeningen zetten: eentje voor de kleur – voor de kleur? Ja, dat de goede kleur op de muur zat –, eentje voor de tijd die hij bij ons was geweest, en dan nog eentje voor de klus zelf. Ik wenste hem en zijn vriendin een mooie toekomst in Nederland.

Ik liep naar de werkkamer, naar de fris gesausde muur, keek door het raam hoe de schilder wegreed in zijn kleine stationauto zonder belettering. Nu pas zag ik dat hij alle schakelmateriaal op de muur teruggezet had, iets wat hij niet had hoeven doen. Als er straks een enquête van de verzekeraar kwam, en die ging zeker komen, dan zou ik hem de hemel in prijzen.

Voeg toe aan je favorieten: Permalink.

Reacties zijn gesloten.