Ik kwam bij Oostplein boven de grond, het bord met de foto’s van de gezochte overvallers was weg. De falafelkar stond er wel, het smeekte om een nieuw verfje. De duiven waren er ook, de scholieren van het college iets verderop nog niet. Een van de vrouwen voor mij bij Renate zei dat ze volgende week niet kon, dat ze dan in Spanje zat. ‘Lekker,’ zei Renate. Het was zo iets dat je automatisch zegt, je hoeft het niet te menen. Na Renate besloot ik naar Marqt te lopen. Het brood was op en daar hebben ze het lekkerste brood. Onderweg op een trottoir stond een reclamebord met daarop ‘Een volle wasmand? Wassen, drogen, strijken voor maar 19,50’. Het leek mij veel werk voor 19,50. Op de hoge blinde zijmuur van het Erasmus University College las ik het rapportboekje van B. den Uyl, december 1939 tot maart 1940. Bij verzuimuren stond een vijf, bij opmerkingen ‘Begaafde leerling!’ De Rotterdamse schrijver van korte verhalen was alweer twintig jaar dood. Bij Marqt ging ik naar binnen. Het was een van de weinige supermarkten die het kon schelen waar hun eten vandaan kwam en hoe het was behandeld en bereid. Tenminste: dat stond op de muren geverfd en dat hoopte ik. Ik kocht het lekkerste brood en ook nog havermout uit een Noord-Hollandse molen. Ik besloot dat nu ik hier toch was, ik net zo goed even kon doorlopen, de Meent af naar boekhandel Snoek. Ze hadden een kast vol reisgidsen, maar over wat ik zocht was maar één gidsje. Ik legde het op de toonbank. De jongen zei dat dit al zijn derde Kopenhagen-gids was die hij deze ochtend verkocht. Dat verklaarde alles. En ook weer niks.