Ik keek naar een aflevering van VPRO Boeken met Hugo Brandt Corstius uit 2009. Die werd herhaald omdat Brandt Corstius was overleden. Ik kende de uitzending niet. In 2009 was ik nog niet aan mijn roman begonnen. Het viel mij op hoeveel mimiek de vader Hugo en zijn zoon Jelle gemeen hadden. Brandt Corstius kende ik van zijn stem, van de radio, van het programma Welingelichte Kringen, iedere vrijdagmiddag bij de VPRO. Dan zat hij samen met Joop van Tijn, Henk Hofland en John Jansen van Galen in een café, je hoorde kroeggeluiden, er werd gerookt en gehoest en over de brandhaarden van de wereld gesproken met wisselende gasten. Die mannen op de radio in de jaren tachtig van de vorige eeuw waren tijdloos en oud. Niet oud in de sterfelijke zin, maar in de wijze. Ze boden mij het politieke en culturele venster op de wereld, dat ik opslurpte, daar alleen in die kleine woonkamer, op die grote boerderij, met een scheef raam voor en een scheef raam achter. Door dat scheve raam achter keek je niet verder dan de rij bomen een paar meter verderop. Het scheve raam voor stond haaks op de dijk en was zeker veertig meter van die dijk en bood hooguit half zicht op een kleine wereld waarin akkers, landbouwmachines, vrachtwagens en auto’s, in die volgorde van belangrijkheid. Met mijn neus tegen dat scheve raam aan de voorzijde kon ik niet, want daar stond een bureau, en op dat bureau stond een Real CS 702 Cassetten Recorder Netz/Batterie MW/UKW Radio en daardoorheen kwam de wereld en de snoeiharde of ironische of verrassende kijk van Hugo Brandt Corstius. Die radio heb ik een paar weken geleden bij de Milieustraat gebracht, in de container met afgedankte elektrische apparaten. Hij deed het nog, krakend. Net als Henk Hofland trouwens, en John Jansen van Galen. Dat bureau heb ik opgeknapt en daaraan ga ik aan mijn roman werken; de stukken die ik met de hand schrijf.