Ik zag een oude man zijn neus snuiten. Hij stond stil, dicht tegen de muur van de juwelier, zijn ellebogen leunden op de handvatten van zijn rollator, wat makkelijk kon, want zo groot was de man niet meer. Aan zijn voeten zaten geruite pantoffels met een stevige plastic zool, ik kende ze, ik was voor mijn vader nog even op zoek geweest naar pantoffels en deze was ik overal tegengekomen. Ze waren van binnen bekleed met een schaapkleurig vachtje, volledig synthetisch. De man veegde nog een keer met de grote zakdoek onder zijn imposante neus. Toen pas zag ik dat er over zijn wangen slangetjes naar zijn neus liepen. Ik keek in het mandje van de rollator of ik een zuurstoffles kon ontdekken, maar ik zag alleen een donkerblauwe lap. Ik liep verder, de ingang van de Hubo was nog een paar meter, ik keek nog een keer om, de man stond nog steeds gebogen over zijn rollator, hij was waarschijnlijk bekaf, dat gedoe met die zakdoek was gewoon theater, een aangeleerd foefje om het pijnlijke stilvallen van een reden te voorzien. Ik zou straks goed opletten of ik ‘m nog ergens zag, maar toen ik een ijzer- en een houtboortje, allebei nummer drie, had afgerekend en weer langs de juwelier liep, zag ik de man nergens meer. Ik ontdekte dat je met een houtboor ook best in mdf kunt boren, als je de boor op stand twee zet en niet op stand vijf.