Ik voelde het heel warm worden op de plek waar ik mijn hoofd had gestoten. Mijn hand ging naar mijn schedel, ik tastte, wist zeker dat ik nattigheid zou voelen, kleverig bloed, maar ik voelde alleen mijn haar. Droog haar. Ik had al eerder mijn rug gestoten en dat kwam omdat ik de zolder van mijn vaders huis stofzuigde. Gisteren was er een inspecteur langs geweest, die was met mij door het huis gelopen en die had op een formulier allerlei dingen geschreven en daarachter had hij dan een kruisje gezet. De ene keer in het kolommetje van de verhuurder, dan weer in het kolommetje van de huurder. We moesten het huis vooral goed schoonmaken, zei hij. En dat snapte ik wel. Al zei mijn zwager, die heel vaak in dit soort lege huizen was geweest om de keuken eruit te slopen of het sanitair te vernieuwen dat het zinloos was om te gaan soppen, want één klap met de sloophamer en het stof zat overal. En dat snapte ik best, zo ging dat, maar ik wilde geen gezeur, dus sopte ik de deuren. Ik had speciaal St Marc meegenomen, daardoor ging het lekker naar dennen ruiken. En in het keukenkastje stond nog chloor en dan had ik ook nog Harpic tegen de kalkaankoek in de wc-potten en om de lijmresten in de slaapkamer weg te krijgen was er een oplosmiddel gehaald dat naar nagellakremover rook en door elkaar gaf dat zo’n vage mengeling die knellend in je hoofd ging zitten maar beslist ook die fijne illusie van fris gaf. Mijn nichtje en haar vriendin spoten rijkelijk met Glassex en het schuim stond op de ruiten en ik zag dat ze er lol in hadden en het was daarna een genot om naar buiten te kijken, die ene keer dat ik het nog zou doen, en hun lol hield niet op toen tijdens de lunch een vogel zijn dunne poep tegen de heldere ruit kwakte. Toen ik met de borstel in de ergste wc-pot bezig was, zag ik mijn zwager hoofdschuddend langslopen. Natuurlijk wist ik: die potten gaan er straks uit, maar de inspecteur zei dat die sloopjongens ook naar het toilet wilden en dat snapte ik ook. Die vriendin van mijn nichtje was trouwens heel goed met de klauwhamer. Ze droeg hem in haar kontzak. Toen ik haar vroeg mijn vaders naambordje naast de brievenbus weg te halen, zei ze: zo’n kleine schroevendraaier hebben we niet. Maar ze greep al naar de hamer in haar kontzak en even later gaf ze mij het naambordje: dat wilt u misschien bewaren, zei ze.