Ik zag lichtgroene uitlopertjes in de klimhortensia. Ik zag een opa achter zijn kleindochters aan rennen, de oudste op een roze kinderfietsje, de jongste op een loopfiets. Ik zag de jonge knul en de opa. Misschien kijken ze ook eerst VPRO Boeken en Buitenhof voor ze naar buiten gaan. Vorige week dacht ik nog dat ze toevallig in elkaars buurt renden, de knul aan de rechterkant van de weg, anderhalve meter voor de opa aan de linkerkant. Ze liepen weer in exact dezelfde formatie. We zeiden hallo. Vanaf de Prinses Irenebrug rende ik gelijk op met de roeister die rechts van me door het water gleed. Van de knul op de fiets op de kant met een toeter moest ze na de bocht een stuk light roeien. Het klonk vredig, het regelmatige gespat van de spanen in en op het water. ’s Avonds roosterde ik in de oven de hazelnoten met vlies (gekocht bij De Tuinen, ook daarvoor hoefde ik niet meer naar de stad), was vergeten hoe heerlijk dat geurde, ik dacht aan de ronde hazelnoottaartjes waarvan mijn moeder er altijd twee nam in de grote verjaardaggebaksdoos, ik wist nog precies welke twee tantes die hazelnoottaartjes altijd kozen. Daarna legde ik de warme hazelnoten in een schone theedoek en rolde ze stevig heen weer. De vliesjes lieten los, precies zoals in het recept stond.