Ik was net weg uit het keurige landje, opgestegen en gedaald door het wattentapijt waarboven de zon altijd schijnt, en nu was ik er al weer, als het ware, via Hamlet en zijn vader, de vermoorde koning van Denemarken. De dramatische setting was kasteel Elsinore. Ik wist niet waar het lag en of het echt bestond, ik zou het moeten opzoeken. De vrouw die om kwart over zeven de inleiding deed, had stage gelopen tijdens de repetities die twee maanden hadden geduurd. Ik vond twee maanden niet lang. Bij dramaturgie en regie, zei ze, en ze legde de klemtoon twee keer op ‘gie’. Ze kon nog student zijn met haar blakende jongheid of, zoals Helmut Kohl het ooit zei ‘met de gratie van de late geboorte’. Dat de toehoorders voor tachtig procent haar grootouders konden zijn, deerde haar niks. Ze zei dat de Engelsen gruwen van bewerkingen van Shakespeare, maar ook Shakespeare had maar een enkel origineel werk geschreven, ging ze verder, voor de rest waren het bewerkingen van oudere stukken. Het werd me duidelijk dat het keurige landje ten tijde van Hamlet een vat vol haat en nijd en intriges was. De inleidster legde fantastische verbindingen tussen Shakespeare en Nietzsche (‘Shakespeare heeft de mens uitgevonden’) en Freud en ik verlangde terug naar de collegebanken. Je voelde dat de stagiair was gaan houden van de makers, Tom Lanoye en Guy Cassiers, en van Abke Haring die de jonge Hamlet speelt. Toen ze klaar was, was het kwart voor acht, het duurde nog een half uur tot de voorstelling begon en dat leek me plotseling heel lang, ik voelde enorme honger en dat kwam niet alleen doordat ik niet meer dan wat sla met tomaten, sardientjes uit blik en feta had gegeten. Om half twaalf stond ik verpletterd op uit mijn stoel. De man achter me zei dat de brandweer hier niet blij van zou worden. Ik vroeg hem waarvan. Hij wees naar de opstopping voor ons. Beneden bestelde ik bitterballen. Buiten liep Pierre Bokma, die de ingang zocht.