Ik wist het helemaal niet, maar de vriendin bleek heuse Rotterdamse wortels te hebben. Via haar vader. Onmiddellijk dichtte ik meer gezag toe aan haar waarneming over het vliegtuig waarmee ze vanuit de Duitse hoofdstad in mijn stad was geland: dat alle medepassagiers Rotterdams waren. De stewardess was tante Evelien, net zo kloek, vierkant, stevig, kordaat, blond en met een lief gezicht. En de mannen leken allemaal op haar vader of op ooms: macho, luide stem, boksers. Haar vader had gebokst. Ik dacht aan die kleine man die ik een paar keer had ontmoet, die zichzelf best graag hoorde praten, veel kennis debiteerde, wat je betweterig kon noemen, maar dat prima te behappen viel vanwege de permanente saus understatement of ironie, waarmee ik bovendien niks hoefde omdat ik nooit de strijd aanga met ouders van vrienden. Die neem je gewoon voor lief. Mijn vriendin ging behoorlijk los over wat typisch Rotterdams zou zijn, ik leerde veel, en het was duidelijk dat het niet haar ding was, die ongepolijste Rotterdamse eigenschappen. Haar vader had de stad op zijn vijfentwintigste verlaten, bijna zestig jaar geleden. Maar die eigenschappen leefden nog volop. In ieder geval in mijn vriendin.