Ik had het goed ingeschat, twintig minuten fietsen, de vriend stond al onder de loopbrug van Plaswijckpark te wachten. Boven ons opgewonden kindervoetjes. Hoe lang geleden was het dat mijn nichtjes nog klein genoeg waren om in de vijver met de zwanenbootjes een woeste zee te voelen, om hun auto’s door de verkeerstuin te trappen als doorkruisten ze een heuse stad, om ‘aah wat lief’ te fluisteren bij het hok van de wasbeertjes? Welke kant op? vroeg ik. We stapten op, de vriend gidste me door een deel van de stad dat ik kende van naam. De zon scheen, het groen was uitbundig, de straten ruim, de bouw afwisselend: klassieke woningen in lommerrijke straten, flats uit een tijd dat gevels nog werden gemetseld en niet werden beplaat. De vriend bouwde de rit slim op, eerst de goed voorziene winkelstraat met zelfs een echte boekhandel, daarna de gewildste straten die niet onder deden voor Hillegersberg, met dito prijsopslag in ruil waarvoor je een bepaald type buren kreeg, hij wees aan welke woningen voor welke prijzen te koop stonden of hadden gestaan en pas helemaal op het eind staken we de Wilgenlei over naar het huis waar zijn oog (en dat van zijn vrouw en zoon) nu op rustte. Praktisch nieuw, dat was het grote pluspunt, veel inhoud ook, de prijs had geen onnodige kop zoals aan de andere kant van de Wilgenlei, maar er waren die kleine, oudere huisjes en die minder florissante flats, met plaatwerk en in de onderplint onduidelijke winkels, al had de groenteboer mooi uitgestald en kreeg de pizzeria op Iens lovende recensies. Gaf dat last, nu en over vijf jaar als ze misschien weer wilden verhuizen en verkopen? Ik kende de vriend al zeker twintig jaar, dit was de eerste keer dat we samen fietsten.