Ik liep met de aardbeien, aalbessen en een doosje eieren, de vorige waren op, van de groentevrienden naar de supermarkt. Daar kocht ik een brood, ik probeerde een zo normaal mogelijk brood te kopen, met het oog op de logé die onderweg was, dat ik zelf ook lustte. En een pak melk, een pak melk leek me altijd handig. Toen ik had afgerekend dacht ik: chips, een jongen van elf die uit logeren is, wil chips. Ik keerde terug naar de groentevrienden, die verkopen chips van aardappelen uit mijn geboortestreek. ‘Drie keer..,’ zei een van de groentevrienden, ik zei: ‘mooi weer?’ ‘Nee,’ zei de groentedochter, ‘drie keer is trakteren.’ ‘Oh zo,’ zei ik. Het was bijna half zes, ze waren al aan het opruimen, ik zei dat ik niet dacht dat het vandaag nog van trakteren zou komen. De groentevriend zei dat ik dag en nacht welkom was. Toen ik thuis de tas op het aanrecht zette, ging de telefoon. De logé. Hij wilde graag pannenkoeken, een met rozijnen, een met appel, een gewone, en paprikachips. Ja, hij was met R onderweg. En hij had honger. ‘Zo zo,’ zei ik. Een appel had ik niet, en de gekochte chips was naturel, maar de voorzienigheid had me eieren en melk doen kopen. Ik duwde de gardes in de handmixer die ik van mijn tante had gekregen en klopte een glad beslag. Op de radio zei Joris Luyendijk dat Nederland in het buitenland bekend staat als een oppervlakkig land, zelfs als een van de minst intellectuele landen ter wereld. Daar was hij het na vier jaar wonen in Londen wel mee eens. ‘We zijn razend goed in logistiek, wát we van A naar B schuiven doet er niet toe. Geen minister of parlementair journalist schrijft een boek, niemand legt hier verantwoording af.’