Ik vroeg naar zijn verjaardagswensen. Die had ie niet echt, appte hij. Een boek hoeft niet meer, haastte hij er achteraan, hij had nu een e-reader. Hij kent zijn pappenheimers. Mijn schrijf- en leeshart bloedde. Wat is er aan de hand als een dertienjarige geen verlangens meer heeft, zei R. Ik googlede de openingstijden van de mooiste winkel van mijn stad. De zon had de ochtendlijke regen verdreven, de stad baadde in warm zonlicht, de trottoirs dampten. In de lichte schemer van de winkel hoorde ik een warm ‘Hallo’, een milliseconde later zag ik de jonge vrouw aan de grote toonbank zitten, kop koffie en telefoon onder handbereik. Ik liep rechtstreeks naar de Mwah-hoek met de t-shirts. Toen ik met in mijn ene hand een groene ‘Ik liebe Rotterdam’ en in mijn andere hand een zwarte ‘Geboren en Gedogen in Rotterdam’ stond te dubben, vroeg ze: ‘Kan ik je misschien helpen?’ Ze liet zich van de kruk afglijden en liep op me toe. Ze was zeker twintig jaar jonger dan ik en van een oogverblindende naturelle schoonheid. ‘Het is voor een dertienjarige,’ zei ik. ‘Je denkt zo’n knul op je netvlies te hebben, je denkt: een S-je moet kunnen, en nu sta ik hier en zie die lap stof en denk: daar verzuipt ie in.’ ‘Bij mij valt een S-je loose,‘ zei ze. Met haar vingers wijzend naar de vloer bewoog ze haar handen op nauwelijks een centimeter van haar huid langs haar lijf van borsthoogte naar taille en heupen. Natuurlijk viel het bij haar losjes, alles zou bij haar fantastisch losjes om haar lijf vallen. Het was onmogelijk dit schitterende lijf te vergelijken met willekeurig welk dertienjarig jongenslijf. ‘Heeft ie zijn groeispurt al gehad?’ vroeg ze. ‘Begint nu zo’n beetje, geloof ik.’ Ze zat inmiddels op haar knieën, opende een doosje, liet me een zwart shirt zien met daarop in witte letters onder elkaar Londen Parijs New York Delfshaven, en een rode streep door de eerste drie steden. Het was schitterend. ‘Hij woont in Blijdorp,’ zei ik. Ze deed het doosje weer dicht. ‘En dan de kleur,’ zei ik, ‘groen of zwart, ik zie hem nooit in zwart, ik zie zijn gezicht zo voor me en toch twijfel ik over de kleur die hem het beste staat.’ Ze lachte mooi. ‘Is hij een fashionate?’ vroeg ze, ‘bij hen is zwart helemaal in.’ Ik probeerde de zoon van mijn vrienden als overdreven modebewust voor te stellen. Het lukte niet. ‘Wil je misschien een kop koffie?’ vroeg ze. Haar blonde haar was jongensachtig kort en accentueerde de vrouwelijke lijnen in haar gezicht fantastisch. We waren alleen in de winkel. ‘Heb je ook thee?’ vroeg ik. Er verscheen een lichte frons net boven haar neus. ‘Of water,’ zei ik, ‘water is ook prima.’ Ik wilde het haar op geen enkele manier moeilijk maken. Ze boog soepel voorover bij de toonbank. ‘Hier stonden ooit flesjes water,’ zei ze, ‘sorry’. ‘Het wordt deze,’ zei ik abrupt, hief het zwarte shirt tien centimeter omhoog en hing het groene terug. Ze klom op een krukje, zocht op de bovenste plank van het metalen rek tussen de doosjes. ‘We hebben geluk,’ lachte ze, ‘het laatste S-je.’ We. Ik volgde haar handen terwijl ze het doosje in bruin pakpapier pakte en er een roodwit gedraaid paktouwtje omheen deed.
‘Een t-shirt,’ zei de jongen toen hij het doosje had geopend. Hij hield het voor zijn lijf, ik zag hem achter het zwart verdwijnen. ‘Je groeit er wel in,’ zei ik. ‘Oh nee, dat is helemaal niet te groot,’ zei zijn oma, ’trek maar aan.’ Hij deed het gedwee. Het stond hem fantastisch, dat zwart, die stoere witte letters. ‘Wat moeten wij nu gedogen?’ vroeg zijn moeder.