Ik stond voor een Willem Roelofs, zwarte koeien, witte koeien, bonte koeien, een sloot, bomen. De man die voor de Weissenbruch stond, zei tegen de vrouw die met hem keek naar een landschap met twee windmolens, een trekvliet, drie schepen met zeilen, dat een van de twee kraanmachinisten er vooraf een slecht gevoel over had gehad, eigenlijk niet wilde, maar dat er misschien op hem was ingepraat, druk uitgeoefend, alles was in stelling immers op die ene dag, en dat hij toen toch in die kraan was geklommen. Ik dacht aan Bert Wagendorps laatste column voor de zomervakantie in de Volkskrant. Hij haalde de Nederlandse filosoof Frits Staal aan. Staal las geen kranten, keek niet naar het journaal, omdat hij vond dat het niets toevoegde aan zijn kijk op de werkelijkheid. ‘Nieuws,’ citeert Wagendorp Staal, ‘leidde af van de echte waarheid.’ Volgens Staal kon je de werkelijkheid veel beter via andere methoden trachten te doorgronden. Ik vroeg mij drie dingen af. Hadden schilders hun ezels uitgeklapt in Alphen aan den Rijn? Was deze man voor de Weissenbruch in het Haagse Gemeentemuseum zo’n ‘andere methode’? Was die twijfel vooraf van de kraanmachinist de werkelijkheid of een constructie achteraf?