Ik las dat mijn vader om 20.23 uur was overleden. Dat klopte niet. Maar zo stond het wel op de overlijdensakte die ik vrijdag van Bas, de uitvaartondernemer, had gekregen met een stuk of tien kopieën. Ton, een van broeders van het Havenziekenhuis, had mij op die bewuste avond iets na acht uur gebeld om te zeggen dat mijn vader was overleden en om 20.23 uur stond ik al naast zijn ontzielde lichaam. Verpleeghuisarts Bert Keijzer zei in het VPRO-programma Boeken dat niemand hem ooit in zijn lange carrière had gevraagd, kijkend naar een dood lichaam, wat dit nu was. De dood herkennen wij onmiddellijk, zei hij, niemand heeft uitleg nodig. Ik had het ook gezien. Twee uur voor zijn dood had ik mijn vader nog zien ademen. Iedere dag zag je hoe het leven tussen zijn huid en botten wegvloeide, hoe zijn voeten van koud in ijskoud veranderen en zijn handen van lauw in koud. Iedere dag dacht je dat er niks meer zat en dan zat er toch nog wat dat het hart aan de gang hield. Maar pas toen ik daar om 20.23 uur naast hem stond, toen hij dus al een kwartiertje dood was, zag ik de dood en niet meer mijn vader. Dankzij menselijkheid was zijn leven op papier toch nog wat verlengd. En zo rekte de onduidelijkheid zich uit tot voorbij zijn einde.