Ik liep naar de huiskamer. Daar stond een apparaat van Douwe Egberts waar ik koffie en thee uit mocht halen. De Surinaamse man die ik al die dagen alleen aan de grote tafel had zien zitten, had gezelschap gekregen van een Indische vrouw. Ik hoorde haar zeggen: ‘Ik heb altijd muziek aan. Zonder muziek kan ik niet.’ Haar gladde haren waren wit, haar huid warm bruin. ‘Nee,’ zei de Surinaamse man, ‘een leven zonder muziek is geen leven.’ Ik hoorde vrolijke, tropische klanken uit de huiskamerboxen. Misschien had de vrouw zelf muziek meegebracht of had een familielid daarvoor gezorgd. Ik had die eerste weken ervoor gezorgd dat de krant met mijn vader meeverhuisde naar al zijn tijdelijke adressen. Dat was de enige hobby die ik van mijn vader kende: krant lezen. Inmiddels had ik de krant opgezegd. Dat ging makkelijk. Ik zei dat mijn vader stervende was. De mevrouw van de klantenservice wenste mij veel sterkte en de volgende dag lag er een brief op de deurmat aan de Erven van mijn vader. Voortvarendheid kon je de krant van Wakker Nederland niet ontzeggen. Bij de Evangelische Omroep kreeg ik een enorm keuzemenu en een langdradig stoffig muziekje vol ruis terwijl er op de website stond: ‘Opzeggen? Bel …’. Toen ik eindelijk een man aan de lijn kreeg en hij zijn ding deed en mij vroeg welke reden hij erbij kon vermelden, zei ik: mijn vader is stervende. Hij wenste mij veel sterkte. Wat was sterkte eigenlijk? De Surinaamse man wiegde ondertussen met zijn voet en hield mij in de gaten terwijl hij over de muziek sprak met de nieuwe mevrouw en ik mijn thee tapte.