Ik herkende het pyjamajasje met zijn wijnrode en grijze strepen onmiddellijk. Het lag op het voeteneinde van het tweepersoonsbed. Het bed was klein, smal en laag, gekrompen in de wassende tijd. Ooit vond ik dit bed een ruimteschip waarop ik koprollen kon maken in alle richtingen zonder er vanaf te tuimelen. Als iemand een week geleden hier bij dit bed tegen mijn vader had gezegd dat hij nooit meer in dit bed zou slapen, dat hij het nooit meer terug zou zien, zou hij wellicht hartelijk hebben gelachen. Misschien ook niet. Wat wist iemand in wiens geheugen gaten vallen zoals bleekmiddel gaten maakt in kleren? Nu zat hij in een nare film, ontvoerd door een nog onbekende terreurorganisatie, die hem op een onbekende plek vasthield, terugduwde als hij weg wilde lopen, die hem soms vastlegde in zijn bed. Losgeld was nog niet geëist. Ik pakte het pyjamajasje. Het had de tijd overleefd. Vijfentwintig, dertig jaar geleden had ik het voor het laatst in een wasmachine gestopt en nu ging ik het weer doen.