Ik zat in de stoptrein naar Uitgeest. Van waar ik woon in Rotterdam naar waar mijn vriendin woont in Amsterdam is dit de snelste en makkelijkste verbinding. De trein was lang, de meeste stoelen om mij heen waren leeg. Ik las over de oude Grieken en hoe die dankzij de olijven, wat een heel makkelijk gewas is, vrije tijd hadden. Bij Bijlmer Arena stond het perron helemaal vol. Ik dacht eerst: die gaan allemaal naar het strand. Maar ze droegen vooral Ajax-shirts en geen badlakens. Toen dacht ik: zeker ergens een wedstrijd. Voor mij gingen een vrouw en een jongetje van een jaar of tien zitten. Het jongetje pakte een Ajax-klok in een doos uit een tas. Met zijn vinger prikte hij een gat in het cellofaan. ‘Je gaat hem niet uit de doos halen,’ zei de vrouw. Toen pakte hij een opgevouwen vlag, ook in cellofaan. ‘Je kunt best veel kopen voor twintig euro,’ zei de jongen. Hij had een groene bril op zijn neus. ‘Een bal, een vlag die de hele wand van mijn kamer kan bedekken, deze klok, een poster.’ ‘Twintig?’ vroeg de vrouw. ‘O ja,’ zei de jongen, ‘vijfendertig.’ Er ging een telefoon. De vrouw gaf de telefoon aan de jongen. ‘Nee, handtekeningen heb ik niet,’ zei hij, ‘ze zouden pas om vijf uur komen en dan moest je nog drie uur in de rij staan.’ Ik sms’te naar T. ‘Jouw cluppie heeft rommelmarkt.’ Bij mijn vriendin kwam net de verpleegkundige. Ze spoot een goedje in de bovenarm. Dat moest zorgen voor de aanmaak van witte bloedcellen. De dag ervoor was er spul in mijn vriendin gedruppeld dat die witte bloedcellen juist kapot maakte. En nog veel meer. Chemo was een soort drone met veel collateral damage. Ik zette kamillethee. Dat hielp bij het opruimen van de collateral damage in de mond.