Ik zei dat het een goed moment was om uit elkaar te gaan. De mevrouw die op een zwart toetsenbord tikte en mijn rijbewijs door een scanner haalde, zoiets als er ook met bankbiljetten gebeurt bij de supermarkt maar dan groter en met een beeldscherm eraan gekoppeld, glimlachte. ‘De bank neemt afscheid van mij, van ons allemaal,’ zei ik, ‘dan doe ik niet moeilijk en zeg ik ook adieu.’ Door een speling van het lot, de dood om precies te zijn, was ik weer heel even klant van onze staatsbank. Ik bleek er nog een comateuze beleggersrekening te hebben (als student had ik me kortstondig bezig gehouden met miljonair worden), die zonder kosten tot leven kon worden gewekt, waarmee het benodigde scharnierpunt voor de transactie was gerealiseerd. Nu, na een maand, nam ik alweer afscheid van die rekening en daarmee van de staatsbank, omdat opheffen de enige manier was om het inmiddels bijgeschreven geld vlot te trekken. De andere mogelijkheid – pinnen, met het geld over straat naar een ING-filiaal lopen en het daar storten op de erven-rekening, waarbij er een restant van 2,30 euro over zou blijven, omdat een pinautomaat geen munten uitkeert – had ik als ongeschikt beoordeeld. Een derde mogelijkheid – even een betaalrekening voor mij openen, waarmee je geld naar wie en waar je maar wilt over de wereld schiet – was me niet aangeboden. Er zijn mensen die zich afvragen of de overheid wel weet dat we in 2015 leven, ik stelde me die vraag bij dit bedrijf dat eind deze maand beursgenoteerd hoopt te zijn. Ik vroeg de tikkende mevrouw of zij ook aandelen kon kopen. Zeker, zei ze, maar gewoon zoals iedereen, geen personeelsvoordeel of zo en dat vond ze niet meer dan normaal. In mijn nieuwe positie van buitenstaander, van geen klant meer, zal ik de dagen tellen tot de term ‘aandeelhouderswaarde’ weer opduikt, evenals ‘marktconforme salarissen’ op de ‘wereldmarkt van bankiers’. Ook de frase ‘onvermijdelijke ontslagen’ zal gaan vallen. Dan zal ik nog een keer aan deze aardige mevrouw denken.